Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Overgangstermijn stedenbouwkundige voorschriften bouwverordening eindigt 1 juli 2018

Op 29 november 2014 trad de Reparatiewet BZK 2014 in werking (Stb. 2014, 458). Hiermee kwam onder meer de wettelijke grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in gemeentelijke bouwverordeningen te vervallen, met een overgangstermijn tot 1 juli 2018. Dit betekent dat daarna stedenbouwkundige bepalingen in bouwverordeningen van rechtswege hun (aanvullende) werking verliezen en dus niet meer als achtervang gelden maar in een bestemmingsplan moeten zijn opgenomen om van toepassing te zijn.

29 maart 2018

Overgangstermijn

Voor de gevallen waarin sinds 29 november 2014 al een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld, of een al bestaand bestemmingsplan is herzien, geldt dat die nieuwe regeling waarin de stedenbouwkundige bepalingen zijn opgenomen in werking treedt op het moment van vaststelling door de gemeenteraad. De overgangstermijn is in die gevallen niet meer van toepassing vanaf het moment van vaststelling van het bestemmingsplan. De stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening hebben dan hun werking reeds per direct verloren.

Stedenbouwkundige voorschriften

Stedenbouwkundige voorschriften in bouwverordeningen maakten het mogelijk om in gebieden waar geen bestemmingsplan gold toch enige stedenbouwkundige regels te hebben waaraan getoetst kon worden bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen. Ook werkten stedenbouwkundige voorschriften vaak aanvullend in gebieden waar wel een bestemmingsplan in werking was. Deze aanvullende werking is vooral relevant gebleken in de praktijk bij het bieden van stedenbouwkundige voorschriften met betrekking tot parkeren.

Parkeernormen

Aanvankelijk was het de bedoeling dat de mogelijkheid voor stedenbouwkundige bepalingen in gemeentelijke bouwverordeningen al zou komen te vervallen met de Invoeringswet Wro (

Stb.

2008, 180). Destijds waren er echter nog teveel vragen, met name omtrent de manier waarop het parkeren in het bestemmingsplan geregeld zou kunnen worden, als gevolg waarvan dit onderdeel van de invoeringswet nooit in werking is getreden. De vraag was of de wijze waarop het parkeren in het bestemmingsplan zou kunnen worden geregeld niet te restrictief zou zijn in vergelijking met de flexibele manier waarop de regeling in de bouwverordening was opgezet.

Flexibiliteit

Inmiddels is gebleken dat er ook in het bestemmingsplan voldoende ruimte voor flexibiliteit is. Zo kan het parkeren via een voorwaardelijke verplichting in de regels van een bestemmingsplan geregeld worden, waarbij de verplichting wordt gekoppeld als voorwaarde aan de uitvoering van een in het plan voorziene bouwmogelijkheid. Ook is het door de wijziging van het Bro (

Stb.

2014, 333) mogelijk geworden om de regels van een bestemmingsplan te koppelen aan wetsinterpreterende beleidsregels (art. 3.1.2. lid 2 Bro). Deze laatste optie maakt het mogelijk dat slechts een algemene norm in het bestemmingsplan wordt opgenomen, waarbij verwezen wordt naar de gemeentelijke beleidsregels die vervolgens echt concreet ingaan op de parkeernormen. Deze verwijzing kan in het bestemmingsplan worden opgenomen zonder dat de datum van de betreffende beleidsregels vaststaat en biedt dus optimale flexibiliteit.

Doordat hiermee de zorgen die er bestonden over de mate van flexibiliteit waren weggenomen, kon in 2014 alsnog de mogelijkheid van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening worden opgeheven, door via de Reparatiewet BZK 2014 de grondslag in de Woningwet voor stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening te verwijderen.

Wat betekent dit voor de praktijk?

Aangezien de overgangstermijn op 1 juli 2018 eindigt en de stedenbouwkundige bepalingen in bouwverordeningen vanaf dat moment van rechtswege hun werking verliezen, is het essentieel dat voor die tijd de relevante stedenbouwkundige bepalingen worden opgenomen in het op het gebied betrekking hebbende bestemmingsplan. Indien er nog geen bestemmingsplan in werking is in het betreffende gebied, zal dit dan ook alsnog vastgesteld moeten worden indien het voor dat gebied van belang is dat er aan stedenbouwkundige voorschriften getoetst kan worden bij de verlening van omgevingsvergunningen voor bouwen.

Artikel delen

KENNISPARTNER

Daniëlle Roelands-Fransen

Daniëlle Roelands-Fransen