Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Onteigening in de Aanvullingswet grondeigendom; van A naar Beter?

Op 1 juli 2016 verscheen de consultatieversie van de Aanvullingswet Grondeigendom Omgevingswet (hierna: ‘het concept’). Met het concept wordt beoogd om de overheid een instrumentarium te bieden om hun omgevingsbeleid te verwezenlijken en in te spelen op maatschappelijke opgaven in de fysieke leefomgeving.

TBR 2017/3 9 februari 2017

Het concept voorziet voor het proceduredeel van de onteigeningsprocedure in een breuk met het verleden. De regels over de schadeloosstelling ondergaan nagenoeg geen wijziging. Daarop zal ik dan ook in dit artikel niet nader ingaan. Over het onderwerp is overigens al het nodige geschreven, waarbij sommige artikelen het aura van een door een buitenstaander in het onteigeningsrecht, vanuit het bestuursrecht en systeemdenken opgeworpen polemiek over zich hebben. Ik zal mij in die polemiek niet in mengen. Voorts zijn diverse zienswijzen ingediend op het ontwerp van de wet in het kader van de internetconsultatie. Ook op deze individuele opvattingen zal ik niet ingaan. Ik beperk mij tot een beschrijving en een eveneens eigen visie vanuit twee uitgangspunten; de bruikbaarheid van het onteigeningsinstrument en de positie van de onteigende. De breuk met het verleden bestaat er kort gezegd in dat de civiele rechter niet langer de onteigening uitspreekt, maar dat als grondslag daarvoor een beschikking is voorzien van een bestuursorgaan, welke beschikking door de bestuursrechter kan worden getoetst. Een breuk is verder dat de dagvaardingsprocedure wordt vervangen door een verzoekschriftprocedure. Consequentie van die wijziging is dat een onteigening plaatsvindt zonder dat (als de onteigende niet tegen de beschikking ageert) er een rechter aan te pas komt. Het gaat aldus bezien om een ingrijpende wijziging. In dit artikel zal ik kort de bestaande en de nieuwe procedure beschrijven (waarbij ik geenszins volledigheid beoog) om daarna te bezien of er zaken zijn waar de wetgever rekening mee zou kunnen houden in de verdere behandeling. Ik probeer daarbij weg te blijven van waardeoordelen, maar bezie - als gezegd - het voorstel langs de volgende twee uitgangspunten:

a. borgt het onteigeningsinstrument dat maatschappelijke opgaven in de fysieke leefomgeving binnen bekwame tijd gestalte kunnen krijgen, en b. is de positie van de (beoogd) onteigende adequaat geborgd zodanig dat die minst genomen gelijkwaardig is als diens positie onder de Onteigeningswet.

Bron: E.W.J. Groot TBR 2017/3 Onteigening in de Aanvullingswet grondeigendom; van A naar Beter?

AKD

Artikel delen