Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Onderzoek onder omgevingsprofessionals: de (on)haalbaarheid, kansen en uitdagingen van de Omgevingswet en de energietransitie

Berghauser Pont & TwynstraGudde 11 december 2019

De invoering van de Omgevingswet nadert met rasse schreden. Tegelijkertijd moeten er verstrekkende keuzes gemaakt worden op het gebied van klimaat en de energietransitie. Twee grote opgaven waar professionals in het omgevingsdomein aan werken. Organisatieadviesbureau TwynstraGudde en kennis- en opleidingsinstituut Berghauser Pont Mediagroep hebben een onderzoek gehouden onder deze doelgroep om in beeld te brengen hoe men kijkt naar de haalbaarheid, de grootste uitdagingen en de relatie tussen de invoering van de Omgevingswet en de uitvoering van de energietransitie. Wat zijn de belangrijkste uitkomsten?

Over het onderzoek en de respondenten

Een enquête is uitgezet onder de lezers van de nieuwsbrief van Omgevingsweb. In totaal hebben 275 respondenten de enquête volledig ingevuld. Het grootste deel van de respondenten is werkzaam voor een gemeente (50%), gevolgd door adviesbureaus (12%) en omgevingsdiensten (8%). De respondenten bekleden verschillende functies van bestuurder, architect tot vergunningverlener. De meest voorkomende functies zijn adviseur (28%), beleidsmedewerker (19%) en juridisch specialist (12%). Van de respondenten is 31% direct betrokken bij zowel de implementatie van de Omgevingswet als de uitvoering energietransitie, 30% is alleen bij de implementatie van de Omgevingswet betrokken, 14% werkt alleen aan de energietransitie en 25% is bij geen van beide trajecten betrokken.

Weinig geloof in de haalbaarheid van nationale klimaatdoelen in 2030

Een opvallende uitkomst van het onderzoek is dat er weinig geloof is in de haalbaarheid van de nationale klimaatdoelen in 2030. Op de stelling “het zal Nederland lukken om 49% CO2-reductie te halen in 2030” geven de respondenten een dikke onvoldoende, een 3,5 (op een schaal van 10). Slechts 6 van de 275 professionals geven een (magere) voldoende. Professionals uit het water- en duurzaamheidsdomein zijn het minst negatief (4 uit 10). De ruimtelijk ordenaars zijn met een 3,3 het meest negatief. Het beperkte vertrouwen sluit aan bij het beeld dat volgt uit de analyse van de effecten van het Klimaatakkoord, berekend door het Planbureau voor de Leefomgeving. In de publicatie verschenen op 1 november jl. stellen zij dat bij de daadwerkelijke uitvoering van alle plannen in het Klimaatakkoord – een reductie van 43% - 48% bereikt kan worden.

Meekoppelkansen als randvoorwaarde

Randvoorwaardelijk voor het behalen van klimaat- en energiedoelstellingen is de koppeling ervan aan andere (fysieke en/of sociale) vraagstukken in de wijk, zoals luchtkwaliteit, omgevingskwaliteit, democratisering of eenzaamheid. Bijna tweederde (64%) van de respondenten geeft aan dit als randvoorwaarde voor succes te zien. 11% van de respondenten beschouwt dit niet als randvoorwaarde, de overige respondenten heeft hier geen uitgesproken mening over. ‘Meekoppelen’ houdt in dat in met concrete energietransitiemaatregelen en -projecten ook andere maatschappelijke doelstellingen worden behaald, naast (het mogelijk maken van) CO2-reductie.

Maar wie wil er nu niet dat je met een project of maatregel meerdere problemen tegelijk oplost? Sommige professionals stellen dat ‘meekoppelen’ een logische manier van werken is, op zoek gaan naar effectieve oplossingen. Toch stuit je in praktijk bij de realisatie op de nodige uitdagingen. Zo zijn er financiële barrières (schotten tussen budgetten) en wordt er een beroep gedaan op de mate waarin organisaties en individuen in staat zijn om integraal te werken.

Integraliteit als belangrijkste overkoepelende thema

Integraliteit - het wordt door velen gezien als de ‘heilige graal’. Het is een van de verbeterdoelen van de Omgevingswet, en wordt ook in de energietransitie vaak genoemd als gewenste manier van werken. De respondenten zien ‘integraliteit’ dan ook als het belangrijkste overeenkomstige thema (41%) tussen de Omgevingswet en de energietransitie. Andere overeenkomstige thema’s vinden zij: ruimte voor initiatieven (23%), participatie (20%) en snellere besluitvorming (6%).

Terwijl integraliteit zo’n belangrijk thema is voor beide trajecten, zien de respondenten integraal werken tegelijk als een van de grootste uitdagingen voor de eigen organisatie. Voor de energietransitie ziet men dit zelfs als de grootste uitdaging (21%). Andere uitdagingen zijn de aanwezigheid van de juiste kennis binnen de organisatie (19%) en de beschikbaarheid over voldoende capaciteit (18%). Voor het slagen van de implementatie van de Omgevingswet wordt integraliteit als vierde benoemd (12%). De aanwezigheid van de juiste kennis (20%), aanwezigheid van de juiste vaardigheden (19%) en voldoende capaciteit (18%) worden gezien als de belangrijkste uitdagingen.

Organisaties zijn onvoldoende in staat om integraal te werken

Het succesvol combineren van maatschappelijke belangen vraagt nauwe samenwerking tussen verschillende domeinen. Intersectorale visievorming, afwegingen en investeringen moeten plaatsvinden. De respondenten stellen in meerderheid dat (lokale) overheden die regie voeren op deze processen hier onvoldoende voor zijn toegerust. Op de stelling of het toepassen van integraliteit in de omgevingsvisie en het omgevingsplan een behapbare opgave is, geven de respondenten een duidelijke onvoldoende: een 4,9 (op een schaal van 10). De gemeenteambtenaren, de grootste deelgroep, heeft iets meer vertrouwen: een 5,2. Kijkend naar de functies zijn het voornamelijk adviseurs (4,7) en projectleiders (4,6) die weinig vertrouwen hebben in capaciteit van de organisatie om integraal te werken.

Er is niet één manier om integraal te werken, maar vele, afhankelijk van de context, kenmerken van de opgave en betrokken partijen. Integraal werken vraagt veel van de competenties van medewerkers én van de cultuur en inrichting van organisaties. Over dit laatste aspect hebben we de respondenten twee stellingen voorgelegd. De stelling ‘energietransitie, circulaire economie en klimaatadaptatie kunnen het beste in één afdeling worden ondergebracht’ wordt in meerderheid bevestigend beantwoord. Over de stelling dat ‘ruimtelijke ordening en de energietransitie thuishoren bij dezelfde bestuurder’, zijn de meningen meer verdeeld: 38% van respondenten is het hiermee eens, 24% niet (de overige 38% heeft neutraal gestemd).

De Omgevingswet biedt instrumenten om te sturen in de energietransitie

De nieuwe instrumenten onder de Omgevingswet – de omgevingsvisie, het omgevingsplan en het programma – zullen moeten worden ingezet om de energietransitie ruimtelijk in te passen. 43% van de respondenten denkt dat de Omgevingswet inderdaad de benodigde instrumenten gaat bieden waarmee gestuurd kan worden in de energietransitie. De respondenten geven aan nog een kennisbehoefte te hebben op dit punt. Op de vraag of hun eigen organisatie voldoende zicht heeft op de wijze waarop het instrumentarium uit de Omgevingswet ingezet kan worden voor het versnellen van de Omgevingswet antwoordt ongeveer een vijfde van de respondenten dat dit al goed op het netvlies staat (20% “de hoofdlijnen zijn in beeld” 2% en “dit is volledig duidelijk”). 36% geeft aan dat dit nog zeer beperkt is en 12% geeft aan dat dit een blinde vlek is.

Naast kennis worden capaciteit, praktijkervaring opdoen en het vaststellen van ambitie op basis waarvan keuzes gemaakt kunnen worden, als uitdagingen gezien om de energietransitie te verbinden aan de Omgevingswet.

Artikel delen