Nu het kabinet is gevallen, roepen de gezamenlijke provincies de Tweede en Eerste Kamer op om het inwerkingstreding-KB niet controversieel te verklaren. Alle noodzakelijke wetgeving is door het parlement aangenomen en ook al gepubliceerd in het Staatsblad. Provincies bereiden zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2022. Onze werkprocessen zijn er op ingericht en onze omgevingsverordeningen zijn er klaar voor. Uitstel van de datum vergroot de onzekerheid voor de uitvoeringspraktijk en jaagt ons als provincies op hogere kosten. Niet nodig als het KB niet controversieel wordt verklaard.
De gezamenlijke provincies willen vasthouden aan de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2022. Nog meer uitstel van de wet vergroot het risico op energieverlies en brengt extra, niet voorziene en ongedekte kosten met zich mee. We zullen er dan ook samen met onze bestuurlijke partners alles aan doen om de datum te halen. Mocht het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) op deze datum nog niet volledig klaar zijn, dan zoeken we daar dan gezamenlijk oplossingen voor, waarbij cruciaal is dat provincies kunnen voldoen aan de wettelijke vereisten. We houden wel vast aan de bestuurlijk afgesproken eindambitie (scenario 3), want dat levert de meeste maatschappelijke baten op.
De Omgevingswet voorziet in duidelijke en eenvoudige regels voor inwoners en ondernemers, kortere procedures voor vergunningverlening, meer lokale afwegingsruimte en meer samenhang in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is cruciaal en noodzakelijk voor de opgaven waar de provincies op dit moment voor staan, waaronder woningbouw, energietransitie en klimaatadaptatie.
De invoering van de wet gaat gepaard met een forse digitaliseringsopgave: het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Daarvoor worden flinke investeringen gevraagd. Die investeringen moeten er onder andere toe leiden dat burgers en bedrijven makkelijker een vergunning kunnen aanvragen en sneller duidelijkheid krijgen over deze aanvraag. Provincies zijn overtuigd van de maatschappelijke winst die het DSO op zal leveren. Dat het niet eenvoudig zou worden, wisten we op voorhand. Dat het digitale stelsel nog niet werkt zoals bedacht, zoals het rapport van het BIT stelt, herkennen we. We onderkennen ook dat het nog een aantal jaren duurt voordat het stelsel werkt zoals beoogd: dat alle informatie die nodig is voor een ontwikkeling met één klik op de knop beschikbaar is en burgers en bedrijven daadwerkelijk voordeel ervaren van de Omgevingswet. We houden wel vast aan deze bestuurlijk afgesproken eindambitie (scenario 3) en hebben er vertrouwen in dat onze gezamenlijke inspanningen met Rijk, Unie van Waterschappen en VNG tot een goed resultaat leiden.
In 2016 hebben Rijk en Koepels heldere afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten voor de invoering van de Omgevingswet: investeringskosten DSO komen voor rekening van het Rijk en de individuele overheden dragen hun eigen invoeringskosten. Ook is afgesproken dat decentrale overheden de opbrengsten die de Omgevingswet genereert zelf mogen houden, om zo hun investeringen terug te kunnen verdienen. Provincies constateren dat de invoeringskosten vele malen hoger uitkomen dan in 2015 geraamd. Verdere vertraging van de invoering laat die kosten nog verder oplopen. Tegelijkertijd constateren we ook dat de structurele kosten en baten nog onvoldoende in beeld zijn en dat er pas opbrengsten zijn als de wet in werking is getreden. De aangenomen moties van het NO van 25 november biedt ons comfort dat voldaan wordt aan het uitgangspunt van de provincies dat de decentrale overheden er financieel niet op achteruit mogen gaan.