Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Kamerbrief met beantwoording feitelijke vragen Deltaprogramma en Deltafonds 2018

Minister Van Nieuwenhuizen (Infrastructuur en Waterstaat) stuurt de Tweede Kamer een brief met de beantwoording van de feitelijke vragen over het Deltaprogramma en het Deltafonds 2018.

17 november 2017

Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de feitelijke vragen over het Deltaprogramma 2018 (Kamerstuk 34775-J, nr. 4) en de Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2018 (34775-J).

Vragen Deltaprogramma 2018

Vraag 1

Bent u, gelet op het feit dat bodemdaling in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie als thema in de algemene tekst is opgenomen als autonome ontwikkeling, ervan op de hoogte dat bodemdaling wordt veroorzaakt door menselijk handelen? Bent u er daarnaast van op de hoogte dat bodemdaling versterkt wordt door klimaatverandering en leidt tot waterveiligheidsrisicos en hoge maatschappelijke kosten (22 miljard euro tot 2050, PBL-rapport Dalende bodems, stijgende kosten)? Wat is uw visie hierop in relatie tot het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie?

Antwoord 1

Ja. Zowel in stedelijk als in landelijk gebied zijn bodembelasting, bodemgebruik en het grondwaterpeil van cruciaal belang voor de snelheid van de bodemdaling. Grondwaterpeilbeheer is een belangrijk instrument waarmee de snelheid van bodemdaling kan worden beïnvloed. Door bodemdaling wordt de kwetsbaarheid van een gebied voor wateroverlast en overstroming groter. Het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie stimuleert het treffen van maatregelen tegen wateroverlast, droogte, hitte en gevolgen van overstromingen. Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie bevat weliswaar geen specifieke maatregelen voor het tegengaan van bodemdaling, maar draagt wel bij aan het faciliteren van kennisontwikkeling op dit onderwerp.

Vraag 2

Hoe verhouden ruimtelijke adaptatie en uw voornemens op dat terrein zich tot de bouwopgave van ruim 500.000 woningen in de Randstad? Hoe wordt ermee omgegaan dat deze deels binnenstedelijk en deels buitenstedelijk gerealiseerd moeten gaan worden?

Hoe wordt onderzocht wat deze extra druk betekent voor de bestaande stad met gevolgen voor bodemdaling en conflicterende belangen (energietransitie, hittestress) en bij gebrek aan stevige bodem nieuwe woonwijken op slappe bodem? Hoe denkt u dat gemeenten hiermee in het kader van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie om kunnen gaan? Wat is hierop uw visie?

Antwoord 2

Op ruimtelijk gebied is er de komende jaren een aantal grote opgaven, de energietransitie en de bouwopgave zijn hier enkele voorbeelden van. Een gezamenlijke aanpak van deze opgaven is daarom ook vereist. In de omgevingsvisies moet de uitwerking van deze opgaven samen komen. Mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt aan een Plan van Aanpak Klimaatadaptatie Gebouwde Omgeving waarin de acties voor de gebouwde omgeving uit het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en de Nationale Klimaatadaptatie Strategie (NAS) worden meegenomen.

In dit Plan van Aanpak wordt gekeken naar de knelpunten om tot klimaatbestendig bouwen te komen en welke instrumenten vragen om aanpassing of ontwikkeling om hieraan een bijdrage te leveren. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om bewustwording en gedrag van actoren in de gebouwde omgeving, regelgeving op gebouwniveau en praktijkvoorbeelden creëren voor mogelijke opschaling in de gebouwde omgeving.

Het Rijksvastgoedbedrijf voert samen met het ministerie van IenW een analyse uit naar de (on)mogelijkheden om Rijksgebouwen klimaatbestendig te maken.

Samen met de ministeries van BZK en EZK en ook steden, bedrijven en onderzoeksinstellingen, neemt het ministerie van IenW deel aan City Deals die over klimaatadaptatie gaan. Dit zijn de City Deal Klimaatadaptatie en de City Deal Waarden van groen en blauw in de stad. Deze City Deals hebben tot doel dat steden vergroenen en daardoor meer verkoelen en klimaatbestendiger worden.

Tevens wordt in het kader van de implementatie van de herziening van de EPBD (Europese richtlijn energieprestatie gebouwen) hittestress als aandachtspunt meegenomen.

Vraag 3

Welke kwetsbaarheden worden er precies in beeld gebracht bij de stresstesten? Zit daar ook natuur, recreatie of cultuurhistorie bij, zodat die kwetsbaarheden in het verdere proces meewegen in het zoeken naar optimale oplossingen? Zo nee, wanneer komen die dan in beeld en is dat effectief en efficiënt?

Antwoord 3

Kwetsbaarheden voor wateroverlast, droogte, waterveiligheid en hittestress worden door de stresstest voor een gebied in kaart gebracht. Zodra de resultaten van de stresstest beschikbaar zijn (uiterlijk in 2019), starten gemeenten, waterschappen, provincies en Rijkswaterstaat per (deel)regio een dialoog met alle relevante gebiedspartners (denk aan woningcorporaties, netwerkbeheerders, agrariërs, natuurbeheerders). Het doel is tweeledig: het bewustzijn over de kwetsbaarheid voor klimaatextremen vergroten en vervolgens bespreken hoe deze kwetsbaarheid met concrete maatregelen te verkleinen is. Daarbij kunnen aspecten zoals natuur, recreatie, cultuurhistorie en bijvoorbeeld ook economie aan de orde komen.

Vraag 4

Betekent het feit dat de gezamenlijke strategieën voor ruimtelijke adaptatie op het gebied van wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen een plek gaan vinden in de bredere regionale klimaatstrategieën van de Nationale Adaptatie Strategie (NAS), dat de strategieën pas doorwerking krijgen als ze worden opgenomen in de instrumenten uit de Omgevingswet (zoals omgevingsvisies, omgevingsplannen en omgevingsprogramma's)? Is dat dan de plek waar de strategieën vanuit de NAS en dit Deltaplan geïntegreerd moeten worden?

Antwoord 4

Gemeenten, waterschappen en provincies spreken per gebied af welke inspanning ze op zich willen nemen om de kwetsbaarheid te verminderen, hoe ze burgers en bedrijven willen ondersteunen bij het treffen van eigen maatregelen en welke schade vooralsnog geaccepteerd wordt. Daarbij maken ze strategische keuzen, met zo nodig aandacht voor de samenhang in het systeem (stad/landelijk gebied), synergie met andere ruimtelijke ontwikkelingen, prioriteiten en de rolverdeling.

Waar het relevant is, geven provincies deze gezamenlijke strategie voor ruimtelijke adaptatie op het gebied van wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen een plaats in de bredere regionale klimaatadaptatiestrategieën van de NAS. De regionale klimaatadaptatiestrategieën bevatten onder meer de ruimtelijke consequenties van de klimaatopgave voor de inrichting van de fysieke leefomgeving. Deze consequenties landen in de huidige structuurvisies en plannen en de toekomstige Omgevingsvisies, Omgevingsplannen en Omgevingsprogrammas.

Vraag 5

Op welke wijze zijn naar uw mening overheden en private partijen aanspreekbaar door bijvoorbeeld burgers op hun bijdrage? Op welke wijze wordt beoordeeld of klimaatbestendigheid afdoende is geborgd in beleid en regelgeving? Op welk moment is wie politiek afrekenbaar op klimaatbestendigheid? En in juridische zin?

Antwoord 5

Overheden hebben gezamenlijk afgesproken dat ze uiterlijk in 2019 een stresstest uitvoeren om inzicht te krijgen in de kwetsbaarheden voor klimaatextremen. Op basis van dit inzicht gaan overheden individueel of gezamenlijk beleid ontwikkelen om deze kwetsbaarheden aan te pakken. Na vaststelling van het beleid zullen instrumenten (bijvoorbeeld regelgeving) worden ingezet en/of fysieke ingrepen worden getroffen om het beleid te verwezenlijken.

Over dit beleid wordt door de bestuurders van gemeenten, waterschappen en provincies (politiek) verantwoording afgelegd in de gemeenteraden, algemene besturen of provinciale staten. Het beleid wordt vastgelegd in plannen, bijvoorbeeld een Omgevingsvisie, -plan of programma.

Vraag 6

Worden er vanwege het uitvoeren van dit Deltaprogramma en de ambitie van een klimaatbestendige inrichting wijzigingen in de Omgevingswet of de vier onderliggende besluiten doorgevoerd via het Invoeringsspoor (Invoeringswet en besluit)? Zo ja, welke? Waar 'landt' de verkenning over de vraag of aanvullende (bouw)regelgeving nodig is? Hoe wordt de ruimte voor voldoende maatwerk ingevoegd? Hoe wordt de Kamer betrokken bij de uitwerking van eventuele aanpassingen in de bouwregelgeving?

Vindt u dat het onderdeel aanvullende bouwregelgeving en de uitwerking van wetten en regels op het gebied van ruimtelijke adaptatie op democratische wijze langs de Kamer(s) moeten? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 6

Nee, er worden nu geen wijzigingen in de Omgevingswet doorgevoerd via het Invoeringsspoor vanwege het uitvoeren van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Wel zal onderzoek worden gedaan of aanvullende bouwregelgeving nodig is inclusief eventueel maatwerk. Mocht dit het geval zijn dan zal dat in regelgeving worden verankerd. Hierbij zal de Kamer op de gebruikelijke wijze worden betrokken.

Vraag 7

Wordt bij verantwoordelijkheid van gemeenten en die van waterschappen de vraag meegenomen of er voldoende menskracht, kennis en kunde en financiële middelen zijn om de mogelijkheden van bestaande regelgeving te kunnen benutten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

Uit de Tussentijdse Evaluatie Ruimtelijke Adaptatie uit begin 2017 blijkt dat voldoende menskracht en kennis inderdaad een aandachtspunt is. De inzet van capaciteit en middelen blijft een verantwoordelijkheid van gemeenten, waterschappen en provincies zelf. In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is afgesproken dat er binnen het deltaprogramma RA een netwerk voor kennisdeling wordt opgezet (Platform Samen Klimaatbestendig) met als doel het delen van praktijkkennis tussen decentrale overheden onderling en met private professionals die lokaal en regionaal werken aan ruimtelijke adaptatie. Op die manier hoeft niet overal het wiel opnieuw te worden uitgevonden.

Vraag 8

Hoe beoordeelt u de drie adviezen en de signalering die de Deltacommissaris voorlegt?

Antwoord 8

Ik ken de adviezen van de Deltacommissaris en begrijp de wens voor middelen voor ruimtelijke adaptatie, rivierverruiming en zoetwatermaatregelen. Naast deze onderwerpen vragen ook medicijnresten in het oppervlaktewater, agrarisch waterbeheer en waterkwaliteit om de inzet van middelen. Ik ben nu bezig om al deze vraagstukken in kaart te brengen en wil dan een zorgvuldige afweging maken, die ik begin volgend jaar aan u presenteer.

Vraag 9

Kunt u aangeven hoe vaak deze supercells in Nederland tot op heden zijn voorgekomen en in welke jaren dat geweest is?

Antwoord 9

Het optreden van supercells leidt het KNMI af uit een handmatige analyse van radarbeelden, maar tot op heden wordt dit niet gearchiveerd als parameter. Uit onderzoek blijkt dat bij een hoog vochtgehalte in de atmosfeer buien explosief kunnen ontwikkelen en vaker voorkomen.

Het KNMI meet dat het aantal dagen met een hoog vochtgehalte (dauwpunttemperatuur) de laatste 40 jaar toeneemt, samenhangend met de oplopende temperatuur. Sinds 2000 is sprake van een opvallend hoog aantal zware buien (zie antwoord vraag 20).

Vraag 10

Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) weerscenarios voor 2050 en verder kan maken, terwijl het niet eens kan aangeven of er deze winter een Elfstedentocht komt?

Antwoord 10

Weer heeft vanwege het timing-aspect een voorspelbaarheidshorizon in de orde van enkele weken. Klimaatscenarios voor 2050 en verder worden bepaald door geleidelijke veranderingen in de processen die het dagelijkse weer bepalen, zoals mondiale opwarming en de ligging van grootschalige atmosferische circulatiepatronen. Hierin zien we sinds het midden van de vorige eeuw geleidelijke en structurele veranderingen door de toename in de concentratie broeikasgassen, waarmee modelmatig toekomstprognoses kunnen worden gemaakt. Deze prognoses betreffen de verandering van toekomstig weer in statistische zin.

Vraag 11

Kunt u aangeven of de uitspraak de verwachte weersveranderingen lijken zich sneller te voltrekken dan gedacht gebaseerd is op gedane metingen of op de glazenbolvoorspellingen van het KNMI?

Antwoord 11

Het Nederlandse klimaat kenmerkt zich door grote jaarlijkse variaties in neerslag, waardoor trends pas na langere tijd zichtbaar zijn. Niettemin is er in de periode na 2000 een opvallend hoog aantal zware buien voorgekomen, met neerslagintensiteiten die volgens modelberekeningen passen bij een hogere temperatuur dan nu. Mogelijk is dit een indicatie van processen die de vorming van zware buien bepalen en die tot op heden nog niet volledig in de modellen verwerkt zijn.

Vraag 12

Hoe verhoudt het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie zich tot de NAS? Is het Deltaplan een onderdeel van de NAS?

Antwoord 12

In de Nationale klimaatadaptatie strategie (NAS) van eind 2016 wordt een volledig overzicht gegeven van het Nederlandse beleid ten aanzien van klimaatadaptatie, dus inclusief hetgeen al sinds 2010 in het Deltaprogramma gebeurt op het gebied van waterveiligheid, zoetwaterbeschikbaarheid en ruimtelijke adaptatie.

Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie heeft als doel de aanpak van een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting te versnellen en te intensiveren. Het Deltaprogramma kijkt daarbij naar de (ruimtelijke) maatregelen om de gevolgen van wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen te beperken.

In het Uitvoeringsprogramma van de NAS zullen de themas aan bod komen die in het Deltaprogramma nog niet worden opgepakt (denk bijvoorbeeld aan het voorkomen van ziektes en effecten op arbeidsproductiviteit). Dat maakt het

plaatje compleet over de volle breedte van klimaatadaptie. Het Deltaprogramma en het Uitvoeringsprogramma van de NAS zijn dus complementair aan elkaar.

Vraag 13

In hoeverre zijn ook marktpartijen en kennisinstellingen betrokken bij de totstandkoming van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptie en wat is er met hun expertise gedaan?

Antwoord 13

In de voorbereiding op het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is op diverse momenten betrokkenheid geweest van bedrijven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen, burgerinitiatieven en andere organisaties. In februari en maart 2017 hebben er vijf regionale bijeenkomsten en twee thematische rondetafelbijeenkomsten plaatsgevonden. Daarnaast heeft het netwerk van maatschappelijke organisaties en belangenverenigingen van het Ministerie van IenM, het OIM (Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu), een advies uitgebracht. Verder waren ook kennisinstellingen zoals het KNMI, de STOWA, Stichting RIONED en Deltares betrokken. Tot slot is er gebruik gemaakt van het advies van de Adviescommissie Water (AcW) die in mei 2017 heeft geadviseerd over wateroverlast. Alle inbreng is meegenomen in de totstandkoming van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie.

Vraag 14

Waarom vinden de betrokken partijen de aanpak van waterbeschikbaarheid niet altijd even urgent, wat in sommige gevallen tot vertragingen leidt? Hoe vaak heeft het in 2016 tot vertraging geleid, welke consequenties had het en hoe kunnen deze vertragingen worden voorkomen?

Antwoord 14

Gebrek aan urgentie speelt met name in gebieden waar op dit moment geen watertekorten zijn, zoals gebieden met grote zoetwatervoorraden. De vertraging heeft betrekking op de mijlpaal 2021 als waterbeschikbaarheid landsdekkend ingevuld moet zijn. Op dit moment zijn er dus nog geen consequenties. Als vertraging speelt op plekken waar grote zoetwater knelpunten (gaan) spelen dan wordt dit bestuurlijk besproken in het landelijke Bestuurlijk Platform Zoetwater en de nationale stuurgroep Deltaprogramma onder leiding van de Deltacommissaris.

Vraag 15

Tot welke resultaten heeft het stimuleren van initiatieven van particulieren voor vergroening in steden en het vasthouden van water in 2016 geleid en welke financiële middelen zijn hier beschikbaar voor gesteld?

Antwoord 15

Diverse gemeenten stimuleren initiatieven van particulieren om klimaatadaptieve maatregelen te nemen in steden. Het betreft dan vooral zogenaamde afkoppel-subsidies, waarbij hemelwater wordt losgekoppeld van het rioolstelsel en verwerkt wordt op eigen perceel en subsidies om tuinen en daken te vergroenen zodat het watervasthoudend vermogen wordt vergroot en hittestress wordt tegengegaan. Steeds meer gemeenten en ook enkele waterschappen zetten stimuleringsregelingen in om klimaatadaptieve maatregelen te bevorderen.

Vanuit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie zijn hiervoor geen financiële middelen beschikbaar gesteld, aangezien het betrekken van burgers primair een taak van gemeenten is. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat stimuleert

via De Watercoalitie wel de samenwerking van partijen die een bijdrage leveren aan het stimuleren van klimaatvriendelijke tuinen van particulieren, zoals gemeenten en waterschappen met tuincentra en hoveniers. Ook hierbij worden geen concrete uitvoeringsmaatregelen bekostigd. Tevens wordt met het programma Ons Water het waterbewustzijn in Nederland gestimuleerd waarbij praktische tips worden gegeven om huis en tuin regenbestendig te maken. Van 18-25 oktober 2017 was de Week van Ons Water. Die had als onderwerp hoe Nederland wordt beschermd tegen overstromingen en regen en over wat mensen zelf kunnen doen. Er zijn tal van leerzame en verrassende activiteiten door heel Nederland georganiseerd. Naast deze initiatieven om particulieren te stimuleren heeft het Ministerie van IenW de afgelopen 3 jaar via het Stimuleringsprogramma Ruimtelijke Adaptatie geld beschikbaar gesteld. Dit stimuleringsprogramma ondersteunt overheden, belangengroepen, maatschappelijke organisaties en marktpartijen bij het integreren van water en klimaat in ruimtelijke (her)ontwikkelingen. Het programma deelt ervaringen en kennis van alle betrokken partijen, onder meer door het organiseren van thematische bijeenkomsten. Bovendien investeert het stimuleringsprogramma in impactprojecten en living labs.

Vraag 16

Welke stappen worden genomen in 2017 om de zoetwaterbeschikbaarheid in Nederland nog beter in beeld te krijgen? Op welke wijze worden nieuwe gebieden of specifieke locaties onderzocht die ook geschikt zouden kunnen zijn voor drinkwaterwinning?

Antwoord 16

In 2017 ligt de nadruk op de transparantiefase van waterbeschikbaarheid: het in beeld brengen hoe de situatie nu is en in de toekomst gaat veranderen. Op rijksniveau (hoofdwatersysteem Rijkswaterstaat) en in de regio lopen tientallen pilots. De koppeling tussen hoofdwatersysteem en regios wordt op 150 zogenaamde uitwisselpunten kwantitatief uitgewerkt en gevisualiseerd. De totale voortgang wordt elk half jaar als ijkmoment besproken in het Bestuurlijk Platform Zoetwater. Drinkwaterwinning is hier onderdeel van. Als vervolg op de transparantiefase volgt de optimalisatiefase, waarin ook maatregelen voor (nieuwe) drinkwaterwingebieden onderdeel kunnen zijn.

Vraag 17

Waarom voelen partijen die specifiek zijn betrokken bij grote zoetwatervoorraden, zoals het IJsselmeer en het Hollandsch Diep, minder urgentie om de waterbeschikbaarheid uit te werken? Hoe kunnen zij hier toch toe worden opgeroepen?

Antwoord 17

Zie het antwoord op vraag 14.

Vraag 18

Kan worden toegelicht wanneer bekend wordt welke financiële bijdrage van andere partners van het Deltaprogramma, zoals de provincies, verwacht kan worden?

Antwoord 18

De verwachting dat er middelen van andere partners dan Rijk en waterschappen (zoals provincies) in het Deltaprogramma beschikbaar komen, is gebaseerd op ervaringen in het verleden en in lopende projecten. Dergelijke afspraken kunnen bijvoorbeeld tot stand komen in interbestuurlijke overleggen in het kader van het MIRT of bijvoorbeeld bij nieuw te sluiten bestuurlijke overeenkomsten. Zo loopt er nu een proces om tot een lange termijn ambitie voor de rivieren te komen. Indien bijdragen van andere partners worden afgesproken, dan wordt daarover in het Deltaprogramma gerapporteerd.

Vraag 19

Kunt u aangeven hoeveel geld en fte zich bezighouden met het onderzoek Haagse Hitte en kunt u aangeven waar de hitte-eilanden in de stad zich bevinden?

Antwoord 19

Dit is mij niet bekend, het ministerie van IenW is niet betrokken bij het onderzoek Haagse Hitte.

Vraag 20

Kunt u een top 10 geven van de hevigste buien dan wel stormen in Nederland?

Antwoord 20

I. Ranglijst stormen

De onderstaande tabel is samengesteld op basis van een analyse van de meetgegevens van dertien KNMI-landstations in de periode 1962-2016. De rangorde is gebaseerd op de zwaarte van de storm, gemiddeld over Nederland.

Rang

Datum

1

25 januari 1990

2

3 januari 1976

3

26 februari 1990

4

13 november 1972

5

18 januari 2007

6

27 oktober 2002

7

2 april 1973

8

13 januari 1993

9

27 november 1983

10

28 oktober 2013

II. Ranglijst piekneerslagintensiteit (uursom)

Onderstaande grafiek toont de neerslagstatistieken van circa 30 meetlocaties. De neerslagstatistiek geeft de kans (over het totaal onderzochte aantal uren) (X-as) op een bepaalde gemeten (klok)uursom aan neerslag (in mm) (Y-as). De blauwe lijn betreft de periode 1951-1999, in de grijze lijn zijn deze uursommen met 15% verhoogd. De rode lijn betreft de periode 2000-2016. De grafiek toont tevens de 8 hoogst gemeten uursommen van meer dan 50 mm. Hierin is te zien dat de maximale piekneerslagen na 2000 met ca. 25% zijn toegenomen ten opzichte van maximaal gemeten uursommen in de periode voor 2000.

Vraag 21

Wordt in overleg met de Deltacommissaris en betrokken overheden gekeken hoe het belang van ruimtelijke adaptatie beter verankerd kan worden in ruimtelijke procedures, zoals in het kader van de Omgevingswet?

Antwoord 21

In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie hebben overheden gezamenlijk afgesproken dat zij de opgaven voor ruimtelijke adaptatie laten landen in de omgevingsvisies. Met het verschijnen van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie en de daarbij horende ambities is de verwachting dat het belang van ruimtelijke adaptatie nog nadrukkelijker wordt meegenomen in ruimtelijke procedures.

De Deltacommissaris heeft de wettelijke taak de voortgang van het deltaprogramma, waaronder deze afspraken over ruimtelijke adaptatie, te bewaken en daarover in het jaarlijkse Deltaprogramma te rapporteren aan de ministers.

Vraag 22

Welke formele rechtsbeschermingsmogelijkheden staan er open voor burgers, als zij van mening zijn dat een bestuursorgaan niet handelt in overeenstemming met het Deltaplan?

Antwoord 22

In het kader van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie hebben overheden gezamenlijk afspraken gemaakt, o.a. over het inzichtelijk maken van kwetsbaarheden voor weerextremen en het ontwikkelen van beleid om deze kwetsbaarheden aan te pakken. Dit beleid wordt door overheden vastgelegd in plannen, bijvoorbeeld in een Omgevingsvisie, -programma of -plan. Burgers hebben de mogelijkheid zienswijzen kenbaar te maken tegen ontwerpen van deze plannen.

Na vaststelling van het beleid zullen deze overheden instrumenten inzetten en/of fysieke ingrepen treffen om het beleid te verwezenlijken. Daarvoor zullen bestuursorganen besluiten vaststellen. Belanghebbenden kunnen tegen deze besluiten bezwaar en/of beroep instellen als deze rechtsbeschermings-mogelijkheden open staan.

Vraag 23

Kunt u aangeven in hoeverre het inbouwen van airconditioning in woningen onderdeel is van het hittestressbeleid? Hoeveel overheidsgeld is hiermee gemoeid? Indien dit niet van toepassing is, waarom wordt dit niet gestimuleerd?

Antwoord 23

Het inbouwen van airconditioning is geen onderdeel van het hittestressbeleid vanuit het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie. Het koelen van gebouwen door middel van airconditioning is wel een advies dat door het RIVM wordt gegeven om hitte tegen te gaan. De afweging om al dan niet airconditioning aan te leggen ligt bij eigenaren of gebruikers van gebouwen zelf.

Vraag 24

Kunt u verklaren hoe het kan dat er in het Deltaprogramma beleid wordt gevoerd om de wateroverlast door de steeds frequentere en hevigere buien op te vangen en tegelijkertijd om de droogte tegen te gaan?

Antwoord 24

Hevigere buien en droogte zijn twee los van elkaar staande fenomenen die soms vragen om een eigen aanpak. Vaak zijn watertekort en wateroverlast echter twee kanten van dezelfde medaille; oplossingen voor droogte bieden soms ook een oplossing voor wateroverlast. Om de problemen in samenhang op te lossen zijn ze onderdeel van één Deltaplan.

Vraag 25

Kunt u aangeven wanneer onze burgers geïnformeerd worden over de verhoogde vluchtroutes in hun omgeving?

Antwoord 25

Het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie bevat op blz. 125 schetsen van mogelijke inrichtingen op wijk en regionaal schaalniveau die bij kunnen dragen aan het beperken van de nadelige effecten van wateroverlast, hitte en droogte. Deze schetsen dienen als voorbeeld. Verhoogde vluchtroutes kunnen onderdeel zijn van de inrichting van een gebied. Een voorbeeld hiervan zijn de hoogwatervrije vluchtroutes in de Noordwaard. De gemeente Werkendam heeft de hoogwatervrije vluchtroutes opgenomen in het Draaiboek Hoogwater Noordwaard. De website van de gemeente bevat tips voor de bewoners over wat te doen bij een evacuatie.

Vraag 26

Op welke wijze wordt er, in het geval grotere systeemveranderingen nodig zijn, voor gezorgd dat bestuursorganen niet gaan wachten op meekoppelkansen en wordt voorkomen dat geen-spijtmaatregelen achterwege blijven? Op welke wijze is dit vastgelegd of geborgd?

Antwoord 26

Door het uitvoeren van stresstesten worden de risicos in kaart gebracht. Hierdoor is inzichtelijk waar maatregelen moeten worden genomen en hoe urgent die zijn. Meekoppelkansen met andere ingrepen in de ruimtelijke inrichting worden bij voorkeur benut, maar soms kan het ook nodig zijn om specifiek voor ruimtelijke adaptatie maatregelen te treffen. Welke maatregelen worden genomen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Op lokaal en regionaal niveau moet die afweging moet worden gemaakt. Het Rijk kan die lokale afweging niet maken en daardoor niet afdwingen. Door monitoring wordt het uitblijven van het nemen van maatregelen wel inzichtelijk. Mocht blijken dat dit risico inderdaad optreedt dan kunnen hierover in een toekomstige Deltaplan afspraken worden gemaakt.

Vraag 27

Hoe verhoudt het gegeven dat op verschillende plekken wordt verwezen naar het vastleggen van afspraken in de omgevingsvisie, zich tot het vormvrije karakter van de omgevingsvisie, zoals dat is vastgelegd in de Omgevingswet?

Antwoord 27

Het klopt dat de omgevingsvisies onder de Omgevingswet een vormvrij karakter krijgen. Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben het beleid dat voortkomt uit de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën uit het Deltaprogramma 2015 de afgelopen jaren verwerkt in hun beleids- en beheersplannen. Voor gemeenten gaat het vooral om het borgen van het beleid dat voortkomt uit de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie in structuurvisies, bestemmingsplannen, rioleringsplannen en beheer- en onderhoudsplannen. De Omgevingswet verplicht Rijk, provincies en gemeenten om integrale omgevingsvisies op te stellen, met strategische hoofdkeuzes voor de fysieke leefomgeving. Dit biedt een uitgelezen mogelijkheid om de opgaven van het Deltaprogramma, waaronder die voor Ruimtelijke adaptatie te verbinden met andere maatschappelijke opgaven. In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie hebben overheden gezamenlijk afgesproken dat zij de opgaven voor ruimtelijke adaptatie laten landen in de omgevingsvisies.

Vraag 28

Hoe wordt geborgd dat natuur- en klimaatbuffers deel uitmaken van (verkenningen naar) klimaatbestendige oplossingen? Kan een verplichte toets meegenomen worden in de Invoeringswet?

Antwoord 28

Het formuleren van beleid en maatregelen voor klimaatbestendige oplossingen is lokaal en regionaal maatwerk. Het is primair aan gemeenten en provincies, in het kader van hun verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke inrichting, om te bepalen welke oplossingen het meest passend zijn. Natuur- en klimaatbuffers kunnen daar onderdeel van zijn. De waterbeheerders (waterschappen en RWS) worden door gemeenten en provincies betrokken bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen en visies, onder andere door de watertoets.

Vraag 29

Is het de bedoeling dat voor de duidelijkheid en leesbaarheid, aanvullende instructieregels via het Invoeringsbesluit in het Omgevingswetstelsel worden opgenomen, zodat dit ook daadwerkelijk in regelgeving is vastgelegd?

Antwoord 29

Nee. Het opnemen van instructieregels zou betekenen dat er een noodzaak is om vanuit het Rijk te sturen. Voor ruimtelijke adaptatie dragen overheden een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Door met elkaar samen te werken in het kader van het deltaprogramma wordt de opgaven voor ruimtelijke adaptatie aangepakt. Centrale sturing past daar niet bij.

Vragen Deltafonds 2018

Vraag 1

Kunt u aangeven waar de 458 miljoen euro overprogrammering door veroorzaakt wordt en of de waterveiligheid daardoor in het geding is?

Antwoord 1

Het instrument overprogrammering wordt toegepast om te waarborgen dat de geautoriseerde budgetten zo veel mogelijk in de jaren waarin deze beschikbaar zijn gesteld tot besteding komen. Doordat met overprogrammering wordt gewerkt, leiden vertragingen bij individuele projecten niet automatisch tot onderuitputting van het beschikbare budget. Door overprogrammering is de waterveiligheid niet in het geding.

Bij overprogrammering worden in de eerste zes jaar van de looptijd van het fonds meer programma-uitgaven geraamd dan dat er budget beschikbaar is (overprogrammering). In de jaren daarna tot aan het einde van de looptijd is sprake van de omgekeerde situatie. Over de gehele looptijd van het deltafonds (nu tot en met 2031) is het aanlegprogramma daarmee volledig gedekt en is geen sprake van een tekort.

Vraag 2

Wat zijn de voorwaarden van het contract voor Design, Build, Finance and Maintain (DBFM) voor het project Afsluitdijk en wat wordt er bedoeld met geïntegreerde contractvormen/PPS?

Antwoord 2

Bij infrastructuurprojecten waarbij sprake is van publiek-private samenwerking (PPS) bestaat de betaling uit een geïntegreerd bedrag voor ontwerp, aanleg, onderhoud én financiering gedurende een langdurige periode. De meest toegepaste vorm is DBFM (Design, Build, Finance and Maintain) waarbij de overheid pas na oplevering betaalt voor een dienst (beschikbaarheid) in plaats van betaling voor (deel)producten tijdens de bouwfase. De voorwaarden die van toepassing zijn, volgen de DBFM(O) Modelovereenkomst Infrastructuurprojecten die in samenwerking tussen het Rijksvastgoedbedrijf, Rijkswaterstaat en het ministerie van Financiën tot stand is gekomen. Zo worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over de omschrijving van de opdracht, de werkzaamheden van de opdrachtnemer over monitoring, financiering, procedures bij wijzigingen, risicoverdeling, aansprakelijkheid, verzekeringen, procedures bij bijzondere omstandigheden en afspraken over informatievoorziening.

Deze modelovereenkomst wordt ook bij andere DBFM projecten toegepast zoals bij de projecten Schiphol Amsterdam Almere (SAA), het project de verbreding Lekkanaal/aanleg 3e kolk Beatrixsluis en bij het project de sluis Eefde.

Vraag 3

Kunt u aangeven of de uitgaven voor Investeren in waterveiligheid voor 100% naar waterveiligheid gaan of dat er ook andere zaken uit betaald worden, zoals natuuropgaven, en hoeveel geld daar dan mee gemoeid is?

Antwoord 3

Binnen het artikel Investeren in Waterveiligheid van het Deltafonds staat de waterveiligheidsopgave voorop. Dit gebeurt met name via de programmas Afsluitdijk, Hoogwaterbeschermingsprogramma-2 (HWBP-2), Hoogwater-beschermingsprogramma (HWBP), Maaswerken en Ruimte voor de Rivier. Voor het bereiken van de waterveiligheidsopgave binnen deze programmas zijn conform de geldende wet- en regelgeving ook uitgaven benodigd om natuur te ontzien of te compenseren. Zo worden wettelijke verplichtingen t.a.v. inpassing (o.a. Natura 2000) meegenomen.

De middelen voor investeren in waterveiligheid zijn niet aan te wenden voor andere beleidsopgaven op het vlak van bijvoorbeeld economie, natuurherstel en -ontwikkeling, landschap, recreatie, etc.. Bij investeringen ten behoeve van deze wateropgaven kan wel altijd worden bezien of ze kunnen werken als vliegwiel voor het realiseren van doelen rond andere opgaven door bij die projecten te bezien of er werk met werk kan worden gemaakt. Dit is wat wordt verstaan onder meekoppelen. Hierbij worden de kosten die samenhangen met deze andere opgaven gedekt door bijdragen van andere partijen: andere ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties of bedrijven. Deze aanpak is de afgelopen jaren meer en meer de standaard werkwijze geworden binnen het Deltaprogramma en het HWBP en ligt in lijn met de recent door uw Kamer aangenomen (gewijzigde) motie van het lid Dik-Faber (Kamerstukken II 2016/17, 27 625, nr. 401).

Vraag 4

Kan worden toegelicht hoe de verlaging van de bijdragen van de waterschappen aan het Deltafonds ad 5,4 miljoen euro is berekend?

Antwoord 4

In de begroting van het Deltafonds is de toevoeging van de vrijval van het Hoogwaterbeschermingsprogramma-2 (HWBP-2) aan het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) verwerkt. De verwerking van deze vrijval gebeurt conform de gemaakte afspraken in het afsprakenkader financiering nieuwe waterveiligheidsnormen1 (18 juni 2014), waarin is afgesproken dat een derde deel van de vrijval terugvloeit naar de investeringsruimte op het Deltafonds, ten behoeve van de waterveiligheidsopgave. Tweederde deel gaat naar het (nieuwe) HWBP. Daarnaast geeft het invulling aan de afspraak dat Rijk en waterschappen beiden 50% financieren van het HWBP, zoals is vastgelegd in het Bestuursakkoord Water. Daarin is ook afgesproken dat de 50% bijdrage van de waterschappen bestaat uit een generiek deel van 40% en een projectgebonden aandeel van 10%. Dit projectgebonden deel wordt betaald door het waterschap dat een HWBP project uitvoert.

1

https://www.uvw.nl/wp-content/uploads/2014/07/Afsprakenkader-financiering-nieuwe-waterveiligheidsnormen-versie-18-juni-2014.pdf

Om te voorkomen dat waterschappen het projectgebonden deel van de vrijval (10%) twee keer betalen, is dit deel in mindering gebracht op de bijdragen van de waterschappen aan het Deltafonds.

Dit leidt tot de volgende berekening van de verlaging van de bijdrage van de waterschappen aan het Deltafonds:

Een derde deel ( 27 miljoen) van de vrijval van 81 miljoen gaat naar de investeringsruimte op het deltafonds ten behoeve van de waterveiligheid. Tweederde deel ( 54 miljoen) gaat naar het HWBP. Conform de afspraken dragen het Rijk en de waterschappen beiden de helft ( 27 miljoen) bij aan het HWBP. Het deel van de waterschappen betreft enerzijds de generieke bijdrage van 40% ( 21,6 miljoen) en anderzijds het projectgebonden aandeel van 10%

( 5,4 miljoen). Dit projectgebonden aandeel van 5,4 miljoen is in de ontwerpbegroting in mindering gebracht in de bijdrage aan de waterschappen, waardoor de 50%/50% verhouding in stand blijft.

Vraag 5

Kan worden toegelicht waarom 5 van de 39 maatregelen van de Planologische Kernbeslissing (PKB) uiteindelijk toch niet nodig waren voor de waterveiligheidsdoelstelling? Wanneer is dit bekend geworden? Zijn de maatregelen wel in werking gesteld of bleek in de praktijk dat zij niet nodig waren? Hoeveel kosten waren er met deze 5 maatregelen gemoeid?

Antwoord 5

De uitvoering van deze vijf maatregelen was niet noodzakelijk voor het bereiken van de waterveiligheidsdoelstelling, omdat andere maatregelen uit de PKB zodanig zijn uitgevoerd, dat zij een grotere waterstandsdaling tot gevolg hadden (bijvoorbeeld bij de Dijkteruglegging Lent). In de onderstaande tabel is weergegeven wanneer aan uw Kamer gemeld is dat de maatregelen niet uitgevoerd zouden worden en welke besparingen dit opleverde.

Scopewijziging

Financiële consequenties

Vermelding aan de Tweede Kamer in:

niet uitvoeren van de kribverlaging Waalbochten

- 15,0 miljoen

VGR18 (2011)

niet uitvoeren van de obstakelverwijdering Suikerdam en polderkade naar de Zandberg

- 8,8 miljoen

VGR18 (2011)

niet uitvoeren van de dijkverbetering Neder-Rijn/ Geldersche Vallei

- 2,1 miljoen

VGR14 (2009)

niet uitvoeren van de kadeverlaging Biesbosch

- 1,5 miljoen

VGR15 (2009)

niet uitvoeren van de dijkverbetering Lek/Lopiker- en Krimpenerwaard

- 9 miljoen

VGR16 (2010)

Vraag 6

Wat is het tijdpad voor de overige negen waterveiligheidsprojecten van het programma Ruimte voor de Rivier? Wanneer wordt verwacht dat zij afgerond zijn?

Antwoord 6

Inmiddels is voor 32 in plaats van 25 maatregelen uit de Planologische Kernbeslissing (PKB) de waterveiligheidsdoelstelling behaald. Dit is aan uw Kamer gerapporteerd in de 30ste voortgangsrapportage van het programma Ruimte voor de Rivier (Kamerstukken II 2017/18, 30 080, nr. 87).

De laatste twee maatregelen volgen in de tweede helft van 2017. Daarmee is eind 2017 voor alle negen overgebleven maatregelen de waterveiligheidsdoelstelling bereikt.

Vraag 7

Kan worden toegelicht wat de meevaller (-77 miljoen euro) is die leidt tot een lager taakstellend budget voor het programma Ruimte voor de Rivier?

Antwoord 7

Het risicoprofiel van het programma Ruimte voor de Rivier kent een onder- en een bovengrens. Doordat steeds meer projecten definitief worden afgerond neemt het risicoprofiel af en is een lagere dekking vanuit het taakstellend budget mogelijk. Een deel van de risicos doet zich niet voor waardoor het budget vrij kan vallen aan het Deltafonds.

Vraag 8

Kunt u aangeven wat er precies gebeurt met de 1208 hectare natuurontwikkeling en in hoeverre dit bijdraagt aan de waterveiligheid?

Antwoord 8

Naast hoogwaterbescherming is natuurontwikkeling één van de hoofddoelstellingen van het project Maaswerken. De 1208 hectare natuurontwikkeling zal in samenwerking tussen Rijkswaterstaat en de andere eigenaren (met name Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer) met een overwogen beheerplan zodanig onderhouden worden dat de rivier blijvend aan zijn doorstromende en waterbergende doelen blijft voldoen. Er zal een meer oorspronkelijk grindrivierlandschap ontstaan. Het ministerie van EZK levert hieraan een bijdrage.

De relatie tussen veiligheid en natuur ligt in het feit dat de verlaagde waarden/weerden ruimte bieden aan (hoog) water zowel als aan flora en fauna (natuurontwikkeling).

Vraag 9

Waar is de oplevering en overdracht van het Zandmaasproject nu precies afhankelijk van? Kan worden toegelicht wat precies wordt bedoeld met de voortgang van de delfstofwinning?

Antwoord 9

De overdracht vindt plaats na de oplevering van de contractueel vastgelegde werkzaamheden. Een groot deel van het project is, dan wel wordt, op korte termijn overgedragen. De waterstandsverlaging door rivierverruiming is gerealiseerd. Alleen de zogenoemde zelfrealisator loopt nog een aantal jaren door. De zelfrealisator betreft een afspraak met marktpartijen, waarbij marktpartijen met delfstoffenwinning en het verkopen daarvan een (deel)project financieren, wat zij volgens afgesproken plan, voor eigen rekening en risico uitvoert en oplevert. De hoeveelheid delfstoffen die gewonnen mag worden is vastgesteld. De voortgang van de delfstoffenwinning is afhankelijk van de marktvraag. Het Zandmaasproject heeft hier geen financiële bijdrage in en de betrokkenheid van het Rijk is alleen nog gericht op contractbeheersing. Zo is de zelfrealisator contractueel verplicht vergunningen en eigendommen over te dragen, aan te tonen dat de afspraken nagekomen zijn en resultaatmetingen e.d. beschikbaar te stellen. Daarna vindt overdracht van de verantwoordelijkheid over het gehele gebied aan de uiteindelijke beheerder plaats.

Vraag 10

Kunt u aangeven hoeveel belastinggeld er met de "blue energy"-centrale gemoeid is en hoeveel kWh stroom daarmee jaarlijks kan worden opgewekt?

Antwoord 10

Het totale budget voor de Pilot Blue Energy op de Afsluitdijk is tot dusverre circa

15 miljoen. Hiervan dragen private partijen circa 4,5 miljoen bij. De bijdrage vanuit het Deltafonds bedraagt 2,6 miljoen. De overige 7,4 miljoen betreft de bijdrage van andere publieke partijen (provincie Fryslan, SNN en Wetsus).

De huidige installatie heeft een vermogen van 50 kW stroom. Dit vermogen past bij de innovatieve fase waarin het project zich bevindt. Het doel van deze fase is om de technologie te testen, verder te onderzoeken en te verbeteren. Deze fase zal de komende jaren worden voortgezet.

Vraag 11

Wat zijn de belangrijkste knelpunten voor de komende jaren voor zoetwaterwater(winning)?

Antwoord 11

Het belangrijkste knelpunt in droge perioden, zowel nu als in de toekomst, is het optreden van tekorten aan zoet water bij gebruikers, wat leidt tot economische schade en schade aan natuur.

Er zijn gebieden waar in het geheel geen wateraanvoer mogelijk is en bij aanhoudende droogte het grondwaterpeil zakt (vrij afwaterende hoge zandgronden en een stuk van het zuidwestelijk estuariumgebied). In gebieden met aanvoer van zoet water via de rivieren en kanalen kan bij droogte het peil zodanig zakken dat er onvoldoende water beschikbaar is. In droge situaties kan ook de voorraad in grote waterbuffers, zoals het IJsselmeer, overvraagd raken en kunnen inlaatpunten van zoetwater in West-Nederland en Noord-Nederland verzilten. In het Deltaplan Zoetwater zijn maatregelen vastgesteld die rijk en regio in de periode 2015-2021 zullen uitvoeren, zoals het vergroten van de buffer in het IJsselmeer en het uitbreiden van de aanvoercapaciteit naar West-Nederland in droge perioden.

Vraag 12

Kan worden toegelicht wat er wordt bedoeld met een verdringingreeks waar verdeling van water op wordt gebaseerd in geval van ernstig watertekort?

Antwoord 12

De verdringingsreeks geeft de prioriteitsvolgorde voor besluiten over de verdeling van zoet water ten tijde van (dreigende) schaarste, waarvan sprake is als de vraag naar water (van een bepaalde kwaliteit) vanuit de verschillende maatschappelijke en ecologische behoeften groter is dan het aanbod van water. Het principe is vastgelegd in de Waterwet en uitgewerkt in het Waterbesluit.

De verdringingsreeks bestaat uit vier categorieën, in volgorde van prioriteit. De rangorde van belangen binnen de categorieën 1 en 2 is op nationaal niveau vastgelegd. Binnen de categorieën 3 en 4 is op nationaal niveau geen rangorde vastgelegd. Binnen (maar niet tussen) die categorieën kan bij provinciale verordening een verdere rangschikking plaatsvinden.

Vraag 13

Hoe kan de Maas een belangrijke leverancier van drinkwater zijn, maar tegelijkertijd ook een rivier waar veel problemen met drinkwaterwinning plaatsvinden? Kan worden toegelicht of en, zo ja, wanneer de drinkwaterwinning op de Maas de afgelopen jaren onder druk heeft gestaan?

Antwoord 13

De Maas is een goede en belangrijke bron voor het drinkwater van zes miljoen inwoners van ons land, België en Frankrijk. De kwaliteit van het water in de Maas is de afgelopen decennia voor veel parameters verbeterd, maar de afgelopen jaren worden vaker opkomende stoffen geïdentificeerd die drinkwaterrelevant zijn. Het betreft hier vooral röntgen-contrastmiddelen, geneesmiddelenresten, chemicaliën uit industriële lozingen (puntbronnen) en gewasbeschermingsmiddelen (diffuse bronnen). Dit heeft verschillende oorzaken.

  • Allereerst kan er sprake zijn van een toename van deze stoffen in het gezuiverd afvalwater dat wordt geloosd door waterzuiveringsinstallaties. De concentraties van bepaalde geneesmiddelenresten in huishoudelijk afvalwater nemen bijvoorbeeld toe als gevolg van de vergrijzing van de samenleving en daarmee gepaard gaand medicijngebruik.

  • Een belangrijke factor voor de concentraties bij innamepunten van drinkwaterbedrijven is dat de Maas een regenrivier is, waardoor er bij frequente en langdurige lage afvoeren door klimaatverandering minder verdunning van stoffen plaatsvindt.

  • Daarnaast zijn de analysemethoden de afgelopen jaren sterk verbeterd, waardoor steeds meer opkomende stoffen in relatief lage concentraties kunnen worden gedetecteerd. Hierdoor worden we bewust van de aanwezigheid van stoffen die tot voor kort niet aantoonbaar aanwezig waren.

In 2015-2016 waren er twee langdurige incidenten die de waterwinning uit de Maas onder druk hebben gezet. De waterwinning werd 4,5 maanden stopgezet tijdens een incident met pyrazool in 2015. Hierover zijn vragen van uw Kamer beantwoord (bijvoorbeeld Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 140). Drinkwaterbedrijven Dunea en WML konden voor hun inname overschakelen van de Maas naar een reservebron voor drinkwater. Voor WML was dat diep grondwater en voor Dunea de Lek (Rijnstroomgebied). Bij Evides kwam de voorraad in het spaarbekkensysteem onder druk te staan. Hieraan wordt nu gewerkt door het plannen (MER-procedure is in gang gezet) van een nieuw innamepunt in de Bergsche Maas. De tijdelijke waarde voor pyrazool die nodig was om de drinkwaterwinning destijds veilig te stellen is inmiddels vervangen door een maximum waarde in drinkwater en innamewater, zoals u op 5 juli 2017 is bericht (Kamerstukken II 2016/17, 27 625, nr. 403). In 2016 was er een incident met het bekende en genormeerde gewasbeschermingsmiddel dimethoaat waardoor Dunea voor 3 maanden overschakelde van de Afgedamde Maas naar de Lek. Op de (preventieve) innamestops van drinkwaterbedrijven in 2016 (RIWA-Maas jaarrapportage) ga ik uitvoeriger in bij de aanbieding van de rapportage over de drinkwaterkwaliteit in Nederland over 2016 aan uw Kamer, zoals op 20 september 2017 aan uw Kamer is toegezegd (Kamerstukken II 2017/18, 27 625, nr. 406).

Met de inzet in het kader van de KRW, het Deltaplan Waterkwaliteit en Zoetwater, geneesmiddelenaanpak, structurele aanpak opkomende stoffen en afspraken in de Internationale Maascommissie wordt doorgewerkt aan een verdere verbetering van de kwaliteit van het Maaswater. Het incident met pyrazool was voor mijn voorganger aanleiding om een stappenplan voor opkomende stoffen op te stellen en een structurele aanpak voor de categorie stoffen die nog geen onderbouwde norm hebben uit te werken. Sinds de vaststelling van dit stappenplan in april 2016 (zie Kamerstukken II 2015/16, 27 625, nr. 352 onder opkomende stoffen) is er voor mij en mijn voorganger geen aanleiding geweest om de procedure voor incidenten met opkomende stoffen voor de Maas in werking te stellen. De leveringszekerheid van drinkwater met de Maas als ruwwaterbron is voldoende geborgd.

Vraag 14

Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen van klimaatverandering zijn voor de zoetwatervoorziening en hoeveel geld daar reeds aan besteed wordt?

Antwoord 14

De mogelijke gevolgen van klimaatverandering voor de zoetwatervoorziening zijn het vaker en langduriger optreden van watertekorten, waardoor de bij vraag 11 genoemde knelpunten toenemen. Dit betekent meer schade voor de gebruikers van zoetwater, zoals landbouw, drinkwaterbedrijven, industrie, scheepvaart en natuur.

Om de knelpunten te verminderen hebben overheden en gebruikers samen een uitvoeringsprogramma opgesteld: het Deltaplan Zoetwater 2015-2021. Het rijk investeert 150 miljoen in dit programma vanuit het Deltafonds en de regionale overheden investeren circa 250 miljoen.

Vraag 15

Kunt u aangeven waarom er in 2018 voor 669 miljoen euro aan verplichtingen wordt aangegaan en in andere jaren slechts tussen de 12 en 20 miljoen euro?

Antwoord 15

Volgens de huidige planning van het project Afsluitdijk wordt in het eerste kwartaal van 2018 het werk gegund door het tekenen van het DBFM contract. Op dat moment wordt de verplichting aangegaan voor de realisatie van het werk en het meerjarig onderhoud. Daarom moet de verplichting ook op dat moment in de begroting worden gereserveerd. Het bedrag voor de jaren daarna betreft verplichtingen voor niet-DBFM-gerelateerde uitgaven. Deze uitgaven zijn dus geen onderdeel van het contract met de aannemer.

Vraag 16

Kunt u aangeven welke verplichting er voor 669 miljoen euro in 2018 is aangegaan en in hoeverre dit bijdraagt aan de waterveiligheid of zoetwatervoorziening?

Antwoord 16

Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 15. Het budget is bestemd voor maatregelen in het kader van waterveiligheid en waterbeheer/watermanagement en niet voor zoetwatervoorziening. De Afsluitdijk is een primaire waterkering die wordt versterkt omdat deze niet meer voldoet aan de waterveiligheidsnormen zoals vastgelegd in de Waterwet. De dijk wordt daarom over zijn gehele lengte en in al zijn onderdelen versterkt. Dus niet alleen de dijk zelf (het dijklichaam), maar ook de spuisluizen en de schutsluizen bij Den Oever en Kornwerderzand. Daarnaast wordt de waterafvoercapaciteit vergroot om de te verwachten periodiek grotere toevoer van water vanuit o.a. de IJssel naar het IJsselmeer af te voeren naar de Waddenzee op het moment dat spuien niet mogelijk is.

Vraag 17

In hoeverre voldeden de steenbestortingen in Zeeland (Westerschelde) niet aan milieuvoorwaarden? Had dit achteraf gezien voorzien kunnen worden? Waar hebben de belangen- en milieuorganisaties zich op beroepen en op grond waarvan zijn zij in het gelijk gesteld door de Raad van State? In hoeverre kan de arbitragezaak die momenteel loopt de tegenvaller van 7,8 miljoen nog hoger doen laten uitvallen? Lopen andere, soortgelijke projecten ook een risico?

Antwoord 17

De steenbestortingen voldoen aan de vigerende milieuvoorwaarden en de provincie heeft hiervoor vergunning verleend. Er zijn ten aanzien van de steenbestortingen in de Oosterschelde meerdere argumenten aangedragen door belangen- en milieuorganisaties, waarvan er één door de Raad van State gegrond is verklaard. Rijkswaterstaat heeft voorafgaand aan de werkzaamheden in de Oosterschelde geen ADC-toets (nulmeting) uitgevoerd en daarom is aanvullend de eis gesteld om compenserende maatregelen uit te voeren.

Rijkswaterstaat heeft daarnaast tekortkomingen in het werk van de aannemer geconstateerd en gaat hiervoor zelf herstelwerkzaamheden uitvoeren. Het contract met de aannemer is ontbonden. De arbitragezaak tussen de opdrachtnemer en Rijkswaterstaat loopt nog. Er is hiervoor op dit moment een reservering opgenomen. Andere soortgelijke projecten lopen geen vergelijkbaar risico.

Vraag 18

Op welke wijze is het commitment van Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen aan het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie vastgelegd?

Antwoord 18

Het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is door het Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen gezamenlijk opgesteld. Het Deltaplan is een verdere uitwerking van de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie uit 2014. De koepelorganisaties van provincies, waterschappen en gemeenten onderstreepten hun commitment aan de gekozen aanpak door bij het verschijnen van de deltabeslissingen in 2014 de Bestuursovereenkomst Deltaprogramma te ondertekenen. Daarin is afgesproken dat de koepelorganisaties hun leden stimuleren om de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën in hun eigen plannen vast te leggen. In die bestuursovereenkomst is ook afgesproken dat overheden vanaf 2020 klimaatbestendig en waterrobuust handelen en dat Nederland vanaf 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht.

Vraag 19

Wat wordt er precies bedoeld met de termen "waterrobuust" en "klimaatbestendig"? Wanneer wordt hieraan voldaan?

Antwoord 19

Over het algemeen bedoelen we met een waterrobuuste inrichting dat de ruimtelijke inrichting zodanig is dat extreme hoeveelheden water (hoosbuien of langdurige neerslag) zo min mogelijk schade of maatschappelijke ontwrichting veroorzaken. Met een klimaatbestendige inrichting van de ruimte bedoelen we een zodanige inrichting dat de effecten van klimaatverandering (warmer, natter, droger, zeespiegelstijging) opgevangen kunnen worden.

De exacte invulling van wat waterrobuust en klimaatbestendig is zal vervolgens lokaal verschillen. Dit kan per straat, wijk, stad of regio anders zijn. Hiervoor is het nodig dat er lokaal of regionaal ambities worden bepaald om invulling te geven aan de doelen van de Deltabeslissing uit 2014. Via monitoring wordt gekeken welke maatregelen worden uitgevoerd en wat het effect van deze maatregelen is.

Vraag 20

Klopt het dat de huidige ruimtelijke kwaliteit behouden en versterkt moet worden (maatschappelijk doel Omgevingswet) en dat daarnaast toegewerkt moet worden naar een klimaatbestendige inrichting? Zo ja, hoe wordt dit gewaarborgd?

Antwoord 20

Ja dat klopt. De Omgevingsvisies van Rijk, provincies en gemeenten zijn het instrument om beide te borgen.

Vraag 21

Op welke wijze wordt verzekerd dat de aanpak voor ruimtelijke adaptatie meegenomen wordt in de omgevingsvisies van overheden, aangezien in de Omgevingswet geen nadere eisen aan de inhoud hiervan zijn gesteld?

Antwoord 21

De Omgevingswet stelt geen eisen aan de inhoud van omgevingsvisies. Wel verplicht de Omgevingswet het Rijk, provincies en gemeenten om integrale omgevingsvisies op te stellen met strategische hoofdkeuzes voor de fysieke leefomgeving. Dit biedt een uitgelezen mogelijkheid om de opgaven van het

Deltaprogramma, waaronder die voor ruimtelijke adaptatie te verbinden met andere maatschappelijke opgaven. In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is door alle overheden gezamenlijk aangegeven dat zij de opgaven voor ruimtelijke adaptatie laten landen in de omgevingsvisies.

De afgelopen jaren hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het beleid dat voortkomt uit de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën uit het Deltaprogramma 2015, verwerkt in hun beleids- en beheersplannen. Voor gemeenten gaat het vooral om het borgen van het beleid dat voortkomt uit de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie in bestemmingsplannen, rioleringsplannen en beheer- en onderhoudsplannen.

Vraag 22

Wat gaat er gemonitord worden? Wordt er gekeken naar welke maatregelen daadwerkelijk zijn uitgevoerd en in hoeverre die bijdragen aan ruimtelijke adaptatie of wordt er alleen gekeken naar de voornemens in regels en beleidstukken?

Antwoord 22

De afspraken die zijn gemaakt in het Deltaplan worden jaarlijks gemonitord. Enerzijds gaat het om het monitoren of het afgesproken proces van het in beeld brengen van kwetsbaarheden, het bepalen van regionale en lokale ambities en het opstellen van uitvoeringsprogrammas goed verloopt. Anderzijds wordt toegewerkt naar monitoring van maatregelen en de effecten van deze maatregelen op een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting.

Jaarlijks rapporteert de Deltacommissaris aan uw Kamer over de voortgang van het deltaprogramma. Hiervoor is in het Deltaprogramma de afgelopen jaren gewerkt aan een systeem van meten, weten, handelen, waarbij inzicht wordt gegeven over de voortgang via vier hoofdvragen:

1. Zijn we op schema: voeren we de maatregelen daadwerkelijk uit binnen de afgesproken tijd en het afgesproken budget?

2. Liggen we op koers of geven externe ontwikkelingen aanleiding om doelen of maatregelen te heroverwegen?

3. Pakken we de opgaven integraal aan?

4. Is er, waar nodig, sprake van brede participatie van overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers?

Vraag 23

Op welke wijze wordt verzekerd dat de doorwerking van (provinciale) omgevingsvisies naar omgevingsplannen plaatsvindt, aangezien hiervoor geen aanvullende regels in de Omgevingswet zijn gesteld?

Antwoord 23

Zie antwoord op vraag 21.

Vraag 24

Op welke wijze wordt/is geborgd dat natuur (via een klimaatbufferbenadering) ook al op voorhand deel uitmaakt van (verkenningen naar) klimaatbestendige oplossingen?

Antwoord 24

Natuur kan een belangrijke factor zijn bij klimaatbestendige oplossingen. Hiervan zijn in Nederland diverse voorbeelden. Het is een lokale/regionale afweging of en hoe natuur wordt meegenomen.

Hoogachtend,

DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT,

drs. C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

Artikel delen