Nadat de regering het eerste pakket van landelijke maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus had afgeroepen op vrijdag 13 maart 2020 ontstond er run op producten als groenten, brood, pasta, houdbare melk, wc-papier en paracetamol. Hoewel keer op keer door de overheid en de supermarkten wordt benadrukt dat er geen reden is voor paniek omdat de voorraad meer dan voldoende is, blijven mensen toch inslaan. Een onwenselijke situatie: het massale hamstergedrag leidt tot lege schappen en een overbelasting van het logistieke distributie systeem.
In dit derde blogbericht in de Kennedy Van der Laan-reeks over publiekrechtelijke vraagstukken rondom de Corona-crisis (zie ook: ‘Wat kunnen de gemeente en de veiligheidsregio doen om de Corona-crisis beteugelen?’ en ‘De Corona-crisis als noodtoestand?’) gaan wij in op de (nog nooit gebruikte) Hamsterwet. Wanneer kan deze worden toegepast? Welk orgaan is bevoegd? En welke bevoegdheden worden ermee in het leven geroepen?
In 1962 besloot de regering dat het wenselijk was om het fenomeen ‘hamsteren’ aan te kunnen pakken. Volgens de regering kan “een wettelijke regeling op dit stuk niet worden gemist, omdat nu eenmaal met het optreden van hamsterneigingen in buitengewone omstandigheden rekening moet worden gehouden. (…) Dit klemt te meer, omdat de neiging tot het hamsteren van goederen zich ook voordoet, indien bij het publiek ten onrechte de vrees ontstaat, dat die goederen schaars zullen worden.” (Kamerstukken II 1961/62, 6777, nr. 3).
Artikel 3 verschaft de Minister van Economische Zaken en Klimaat de bevoegdheid om regels te stellen om het hamsteren van goederen tegen te gaan. Die regels kunnen bijvoorbeeld bestaan uit ‘een verbod daarbij aangewezen goederen binnen daarbij aangegeven tijdsruimten in grotere dan daarbij aangegeven hoeveelheden af te leveren of in ontvangst te nemen’. Bijvoorbeeld: één persoon mag in één week één brood kopen.
De bevoegdheid van artikel 3 Hamsterwet kan worden geactiveerd als ‘buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken’ (artikel 1 Hamsterwet). Dit kan op twee manieren. De eerste route is het afroepen van een algemene of beperkte noodtoestand bij koninklijk besluit, op voordracht van de Minister-President, op grond van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (zie ons blog-bericht ‘De Corona-crisis als noodtoestand?’). Daarmee worden tal van noodbevoegdheden geactiveerd, waaronder artikel 3 Hamsterwet. De tweede route is door artikel 3 Hamsterwet afzonderlijk in werking te stellen, eveneens bij koninklijk besluit op voordracht van de Minister-President.
Wanneer kunnen ‘buitengewone omstandigheden’ de inwerkingstelling van artikel 3 Hamsterwet rechtvaardigen? De regering had het oog op ‘oorlog, oorlogsgevaar en daarmede verband houdende buitengewone omstandigheden’. Ook de situatie waarin er objectief gezien geen oorlogsgevaar aanwezig is ‘doch bij het publiek ten onrechte de mening postvat, dat een oorlog dreigt’ kan volgens de regering aanleiding geven om artikel 3 Hamsterwet te activeren (Kamerstukken II 1961/62, 6777, nr. 3). Kan de Corona-crisis aanleiding vormen om artikel 3 Hamsterwet te activeren? Er is geen oorlogssituatie, maar de situatie vraagt, zoals de Minister-President in zijn televisietoespraak van 16 maart 2020 aangaf, om maatregelen die ongekend zijn in vredestijd.
In de memorie van toelichting bij de ‘Modernisering noodwetgeving Verkeer en Waterstaat en Economische Zaken’ (kamerstukken II 2003–2004, 29 514, nr. 3, p. 5) staat dat voor de activering van noodbevoegdheden aan twee voorwaarden moet zijn voldaan. Ten eerste moet een vitaal belang worden bedreigd. Ten tweede moeten de normale bevoegdheden ontoereikend zijn om het probleem op te lossen. Het lijkt ons goed denkbaar dat de Corona-crisis hieraan voldoet.
Artikel 6a vormt de juridische basis om naleving van de Hamsterwet te kunnen afdwingen. De Minister kan toezichthouders aanwijzen. Zij beschikken over de Awb-toezichtsbevoegdheden, zo nodig kunnen zij bij de toepassing daarvan de hulp van de politie inroepen. Bij een overtreding van de Hamsterwet is de Minister bevoegd om een last onder bestuursdwang toe te passen.
Artikel 3 Hamsterwet is een verstrekkende noodbevoegdheid, waarvan niet lichtvaardig gebruik mag worden gemaakt (kamerstukken II 2003–2004, 29 514, nr. 3, p. 5). Het is een bestuurlijke afweging of sprake is van buitengewone omstandigheden die noodzakelijk maken dat de bevoegdheid in werking wordt gesteld. In het kader van de noodzakelijkheid (proportionaliteit en subsidiariteit) zal daarbij een belangrijke rol spelen in hoeverre het hamsteren kan worden tegengegaan door afspraken te maken met de branche. Volgens de laatste berichtgeving gebeurt dat nu met betrekking tot medicijnen. NOS bericht vandaag: “Apotheken, drogisterijen, groothandels en de overheid hebben afspraken gemaakt om te voorkomen dat mensen gaan hamsteren. Ook de verkoop van paracetamol wordt beperkt, zodat het voor iedereen beschikbaar blijft; drogisterijen krijgen het advies om klanten maximaal drie pakjes van de pijnstiller te verkopen.”
Door: Thomas van Zon en Anita van den Berg