Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Falend toezicht op bouwplaatsen en aansprakelijkheid

In het arrest Cevrioglu/Turkije 1) heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (""EHRM"") enkele piketpalen geslagen voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van de overheid voor falend toezicht, in het bijzonder met betrekking tot de naleving van veiligheidsvoorschriften op een bouwplaats. In het arrest stelt het EHRM een schending van art. 2 EVRM vast, dat het recht op leven beschermt, naar aanleiding van een tragisch ongeval waarin twee jongens de dood vonden.

28 maart 2017

1)

http://hudoc.echr.coe.int/eng?i=001-166936

De casus en het verwijt

De twee jongens waren aan het spelen op een bouwplaats. Zij vielen daar in een gat met een omvang van vijf bij vijftien meter en een diepte van twee meter. Het gat was gevuld met regenwater, waarin de kinderen verdronken. Hoewel de bouwplaats was gelegen in een woonwijk, was deze in strijd met nationale regelgeving niet afgeschermd met houten panelen of een hek. Ook het gat in de grond was niet afgezet. De bouwplaats was dus voor eenieder vrij toegankelijk, en was ook niet voorzien van waarschuwingsborden. Het verwijt aan het adres van de Turkse overheid hield in dat zij was tekortgeschoten in het houden van toezicht op de naleving van de wettelijke veiligheidsvoorschriften. De bouwplaats was namelijk nooit geïnspecteerd door de overheid.

Het oordeel van het EHRM

Volgens het EHRM rust op de overheid een positieve verplichting om de effectieve toepassing te verzekeren van regelgeving ten aanzien van de veiligheid van het publiek in de openbare ruimte. De beschermende werking van dergelijke regelgeving is immers illusoir zonder een effectief systeem van toezicht op de naleving daarvan. Het EHRM overweegt dat het redelijk is om van de overheid te verwachten dat zij een effectief systeem instelt voor de inspectie van bouwplaatsen waarvoor zij vergunningen afgeeft. Hierbij is de ernst van de mogelijke gevaren van onveilige bouwplaatsen van belang, met name indien die bouwplaatsen in dichtbevolkte woonwijken zijn gelegen. Volgens het EHRM is namelijk elke bouwplaats zonder het treffen van de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen inherent levensgevaarlijk. Dat gevaar geldt niet alleen voor bouwvakkers maar ook voor het brede publiek, waaronder kwetsbare groepen als kinderen. Daarom is de verantwoordelijkheid die op de overheid rust ten opzichte van de leden van het publiek bij bouwplaatsen des te dwingender. In dit geval stelt het EHRM vast dat een duidelijk en ondubbelzinnig systeem van toezicht ontbrak.

Het EHRM realiseert zich dat het risico van dodelijke ongevallen op de bouwplaats niet geheel zou zijn uitgesloten indien wél (periodiek) toezicht zou zijn gehouden op de naleving van de veiligheidsvoorschriften. Een causaal verband tussen het gebrekkige toezicht en het overlijden van de kinderen, zoals dat wordt geëist in het civiele aansprakelijkheidsrecht, zou dus op zichzelf kunnen ontbreken. Het is echter niet de taak van het EHRM om aansprakelijkheid vast te stellen, maar om te bepalen of de overheid heeft voldaan aan de positieve verplichting om het recht op leven te beschermen. Daarbij is volgens het EHRM van belang dat de kans op het onderkennen en verhelpen van de gebreken die verantwoordelijk waren voor de dood van de jongens, ongetwijfeld groter zou zijn geweest bij een deugdelijk systeem van toezicht.

Tegen deze achtergrond concludeert het EHRM dat Turkije haar positieve verplichtingen op grond van art. 2 EVRM heeft geschonden. Het toezicht op de naleving van de veiligheidsvoorschriften op de betreffende bouwplaats was zodanig gebrekkig, dat daarmee het recht op leven onvoldoende werd beschermd.

Het belang van het arrest

Interessant aan het arrest Cevrioglu/Turkije is dat het gaat om "algemeen toezichtsfalen". Anders dan in eerdere arresten van het EHRM, blijkt in dit geval niet dat de overheid concrete aanwijzingen had dat bepaalde regels of voorschriften werden overtreden, of dat zich een gevaarlijke situatie voordeed, waartegen de overheid niet heeft opgetreden. Toch oordeelt het EHRM dat art. 2 EVRM is geschonden, met name omdat er weliswaar enige veiligheidsvoorschriften van toepassing waren, maar onduidelijk was hoe in de praktijk toezicht moest worden gehouden op de naleving daarvan.

Bovendien had de Turkse overheid in het geheel niet gecontroleerd of aan de voorschriften werd voldaan, terwijl die overheid wel op de hoogte was van de bouwwerkzaamheden (doordat zij daarvoor een vergunning had verleend) en ruim de tijd had vanaf de aanvang daarvan om daadwerkelijk toezicht uit te oefenen.

Het arrest illustreert dat voor aansprakelijkheid niet altijd vereist is dat de overheid op de hoogte was van concrete overtredingen of gevaren die zich later verwezenlijken. Hoewel de Nederlandse burgerlijke rechter zich terughoudend opstelt bij het aannemen van aansprakelijkheid wegens algemeen toezichtsfalen, laat het arrest Cevrioglu/Turkije zien dat daarvoor wel degelijk plaats is bij een schending van art. 2 EVRM. Het is afwachten of hetzelfde resultaat te behalen zal zijn met een beroep op art. 8 EVRM en/of art. 1 EP.

Zie ook artikel

Aansprakelijkheid van de overheid wegens falend toezicht

Artikel delen