Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Evaluatie Programma van Afval naar Grondstof

Met het programma Van Afval Naar Grondstof 2014 – 2016 (VANG) is ingezet op het versnellen van de transitie naar een circulaire economie. Verschillende malen bent u geïnformeerd over de opzet en de voortgang van het programma 1) dat een vervolg heeft gekregen in het Rijksbrede programma “Nederland circulair in 2050” 2). In het Grondstoffenakkoord 3) zijn afspraken gemaakt met maatschappelijke partners om de transitie gezamenlijk te versnellen. De Transitieagenda’s 4), evenals de kabinetsreactie 5) daar op, heb ik u dit voorjaar toegezonden.

17 oktober 2018

In de brief bij de voortgangsrapportage VANG 20156 is toegezegd om medio 2017 het programma VANG te evalueren. Daarom is in 2017 aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd om een evaluatie uit te voeren van VANG over de periode 2014-2016. De evaluatie VANG treft u aan in de bijlage. In deze brief vat ik de resultaten samen en geef ik u mijn reactie.

Resultaten van de evaluatie

Het RIVM constateert dat VANG de transitie naar een circulaire economie heeft bevorderd. Zo heeft VANG bijgedragen aan duurzamer produceren en consumeren. Het RIVM constateert dat tijdens het VANG-programma innovatie over de hele keten veel meer aandacht gekregen heeft. Dit betreft kennisontwikkeling, circulair ontwerp en de inzet op ketensamenwerking. Voorbeelden van succesvolle initiatieven zijn het CIRCO-programma (Creating business through circular design) en de KIEM-VANG-regeling (Kennis Innovatie Mapping). Door het CIRCO-programma staat circulair ontwerpen inmiddels op de agenda bij kennisinstellingen en wordt het omarmd door het bedrijfsleven. Door de KIEM-VANG-regeling (Kennis Innovatie Mapping) zijn duurzame innovatietrajecten opgezet. Er is vooruitgang geboekt op alle themas van VANG: stimuleren van ketens, grondstofonafhankelijk ondernemen, marktprikkels, kennis en innovatie, circulair ontwerpen, consumptiepatronen en maatschappelijk verantwoord inkopen. Het RIVM stelt dat transitie naar een circulaire economie een kwestie van lange adem is en dat het Rijksbrede programma inspeelt op de bredere inzet die nu nodig is om de transitie naar grondstoffenreductie te bewerkstelligen.

Het RIVM is van mening dat enkele aspecten nadere aandacht nodig hebben. De realisatie van de doelen voor de scheiding van huishoudelijk afval (75% in 2020) en de vermindering van de hoeveelheid huishoudelijk restafval (100 kg per inwoner in 2020) liggen niet op schema. Dit geldt ook voor de hoeveelheid afval die wordt gestort of verbrand (halvering tot 5 mln ton in 2022). Het RIVM geeft aan dat hier nog een flinke versnelling nodig is.

Tot slot doet het RIVM een aantal aanbevelingen voor de inrichting en sturing van het toekomstige beleid voor het versnellen van de transitie naar een circulaire economie, zoals het expliciteren van de veranderstrategie en verder uitwerken van doelen. Het RIVM vraagt daarnaast onder meer aandacht voor de volgende punten: de kwaliteit van de te recyclen materialen, de noodzaak van financiële instrumenten, een sterkere invulling van de rol van de overheid als regulator, het verbreden van de producentenverantwoordelijkheid, hoe om te gaan met eerdere investeringen en het meten van de voortgang. Het RIVM constateert daarbij dat het Rijksbrede programma Nederland circulair in 2050, evenals het EU-kader aan deze punten al meer aandacht geven.

Reactie

Het is goed om te zien dat VANG een positieve bijdrage heeft geleverd aan het op gang brengen van de transitie naar een circulaire economie. De ambities, doelen en acties van VANG zijn verwerkt in het Rijksbrede programma Nederland circulair in 2050.

Extra aandacht vraagt het RIVM voor de realisatie van de doelstellingen voor afvalscheiding en de hoeveelheid restafval. Dit neem ik serieus, want deze doelstellingen spelen een belangrijke rol bij een zuiniger gebruik van grondstoffen. De evaluatie kijkt terug op de periode 2014 2016. De laatste jaren is sprake van een gestage stijging van de prestaties door gemeenten op het vlak van afvalscheiding en restafval, een versnelling is echter nodig en mogelijk. Voor wat betreft de hoeveelheid restafval blijkt uit de meest recente cijfers over 2016 dat 40 gemeenten de doelstelling van 100 kg restafval per inwoner per jaar al hebben behaald en dat anderzijds ca. 60 gemeenten nog ruim 250 kg restafval hebben. Uit de onderlinge verschillen tussen gemeenten blijkt dat er nog het nodige perspectief is voor verbetering van prestaties van gemeenten die nog achterblijven. Dat is een belangrijke constatering, want om de doelstellingen te halen is extra inzet van achterblijvende gemeenten van belang.

Gemeenten zijn er primair zelf verantwoordelijk voor dat hun inwoners afval scheiden. Zij moeten afwegen welk instrumentarium ze willen inzetten in hun afvalbeleid. Zij kennen immers hun eigen burgers en hun eigen situatie het beste. In de praktijk gaat veel effect uit van invoering van diftar, een gedifferentieerd tarief van de afvalstoffenheffing waarbij burgers meer betalen naar gelang zij meer afval hebben. Daarnaast blijkt dat deze gemeenten veelal een lage afvalstoffenheffing hebben, zodat dit systeem goedkoper is voor burgers. In 2017 hadden 179 gemeenten een vorm van diftar. Dit aantal groeit elk jaar.

Voor goede resultaten van afvalscheiding is draagvlak bij de burgers een voorwaarde. Hiervoor is het nodig dat de gemeente goed communiceert met haar burgers over nut en noodzaak van wijzigingen in het afvalsysteem. Het moet de burgers bovendien zo eenvoudig mogelijk worden gemaakt om hun afval te scheiden.

Door het rijk zijn de gemeenten de afgelopen jaren op allerlei manieren ondersteund met kennis, expertise en instrumenten op het vlak van afvalreductie en -scheiding. Er is een kennisinfrastructuur opgezet, er is ondersteuning on the job geleverd en is een benchmark ontwikkeld waarmee gemeenten kunnen leren van elkaar. In veel nieuwe collegeprogrammas wordt expliciet aandacht geschonken aan duurzaamheid en daarmee veelal ook aan het afvalbeleid. In het kader van de Balans van de Leefomgeving 2018 heeft het PBL geconstateerd dat bij gemeenten nog veel plannen op stapel staan en de verwachting uitgesproken dat in 2020 flinke stappen zijn gezet richting de doelen voor huishoudelijk afval.

Naast het gewicht van het afval is ook de waarde en de kwaliteit van de deelstromen van belang. Hoe hoger de kwaliteit van de deelstromen hoe groter de leveringszekerheid en hoe beter recycling kan plaatsvinden. Ook hiervoor is een goede communicatie met burgers essentieel.

Maatregelen

De aanbevelingen van het RIVM neem ik over. De explicitering van de doelen en veranderstrategie komen aan de orde in het Uitvoeringsprogramma circulaire economie 2019 - 2023, de aanbeveling om de focus te leggen op materiaalketens neem ik mee bij het inrichten van het meet- en sturingssysteem.

Het RIVM constateert dat met name het beleid gericht op meer afvalscheiding en minder restafval versnelling behoeft. Het is daarvoor belangrijk dat het afvalbeleid van gemeenten voldoende ambitie heeft. Daar vraag ik waar mogelijk en passend aandacht voor. Ik zal deze evaluatie daarom onder de aandacht van de VNG brengen.

In het Uitvoeringsprogramma circulaire economie zal expliciet ondersteuning opgenomen worden voor gemeenten waar nog veel verbeteringen mogelijk zijn. Daarbij gaat bijzondere aandacht uit naar kwaliteitsverbetering van deelstromen. Verder heb ik in de kabinetsreactie op de transitieagendas een aantal concrete maatregelen aangekondigd die doorwerken naar meer afvalscheiding en circulariteit, zoals:

  • Een aantal maatregelen die storten en verbranden van restafval tegen gaan en daarmee circulariteit en afvalscheiding bevorderen. Ik wijs hier op de verhoging van de afvalstoffenbelasting op verbranden en storten per 1 januari 2019 met 18 naar 31,39 per ton, die is aangekondigd in de Miljoenennota 2019. Voorts zal ik een analyse laten uitvoeren naar het stelsel van prikkels voor storten en verbranden en daar bij de Kamer op terug komen als ik mogelijkheden voor verbetering zie, zoals toegezegd in het AO Circulaire Economie van 6 september 2018.

  • Versterken van de producentenverantwoordelijkheid. Dit zal positief doorwerken in verlaging van de hoeveelheid restafval, evenals het beperken van het gebruik van wegwerpplastics.

  • In gesprek gaan met de detailhandel over maatregelen om circulair gedrag te bevorderen. De detailhandel kan een belangrijke invloed hebben op het gedrag van burgers.

  • Kritisch bezien van het wettelijk kader voor afvalinzameling bij de kantoor-, winkel- en dienstensector. Hier zijn nog verbeteringen mogelijk bij het scheiden van afval.

Deze maatregelen worden aangevuld met acties uit de Transitieagenda consumptiegoederen. Dat vraagt inzet van het kabinet, maar ook van de andere partners in het Grondstoffenakkoord.

Uiteraard is het van belang om goed in beeld te houden of de genomen maatregelen het juiste effect sorteren. Ik heb daarom het RIVM gevraagd als onderdeel van deze evaluatie de beleidsinzet van na 2016 te beoordelen op effectiviteit. Het RIVM heeft als reactie aangegeven dat van deze inzet in algemene zin een positieve bijdrage mag worden verwacht. Binnen het meet- en sturingssysteem voor een circulaire economie wordt de vraag opgepakt wat de doorwerking en effectiviteit is van beleidsmaatregelen en hoe deze vroegtijdig in kaart is te brengen. Een kenniscoalitie met o.a. PBL, CBS, CPB, RIVM, TNO en RWS werkt momenteel aan de ontwikkeling van dit systeem. Acties, beleidsprestaties, het maatschappelijk transitieproces en de effecten die van belang zijn voor een circulaire economie worden daarbij in samenhang bekeken. Ook het afvalmanagement maakt hiervan deel uit.

Tot slot

De door het RIVM uitgevoerde evaluatie laat zien dat met het programma VANG een goede aanvang is gemaakt met het gestructureerd versnellen van de transitie naar een circulaire economie. De programmatische aanpak van VANG is doorontwikkeld tot het Rijksbrede programma Nederland circulair in 2050. Dit wordt met het Uitvoeringsprogramma circulaire economie 2019 -2023 in concrete acties vertaald. Dit uitvoeringsprogramma bevat onder meer de extra inzet die nodig is voor meer afvalscheiding en minder restafval en ook inspanningen van maatschappelijke partners. De ervaringen met VANG en de aanbevelingen van het RIVM worden betrokken bij het verder inrichten van dit uitvoeringsprogramma en de sturing ervan. Uw Kamer wordt jaarlijks voor het zomerreces op de hoogte gesteld van de voortgang van dit programma.

1) Kamerstukken 33 043 nr. 28 en 41, 32 852/33 043, nr. 34

2) Kamerstuk 32 852/33 043, nr. 33

3) Kamerstuk 32853, nr. 46

4 )Kamerstukken 32 852 en 33 043, nr. 53

5) Kamerstukken 32 852 en 33 043, nr. 59

6) Kamerstukken 33 043 nr. 41

Download: RIVM rapport Evaluatie VANG 2014 - 2016

Artikel delen