Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Beantwoording schriftelijk overleg Milieuraad 26 juni 2019

Op 19 juni 2019 heeft de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat schriftelijke vragen ingebracht naar aanleiding van de geannoteerde agenda van de Milieuraad op 26 juni a.s. in Luxemburg. Hieronder treft u per onderwerp de antwoorden aan. Met deze beantwoording wordt tevens antwoord gegeven op vragen die de Kamer gesteld heeft over chemicaliën tijdens het AO Leefomgeving van 7 maart jl.

24 juni 2019

Nieuws

Water

De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele vragen over het waterdossier. Enkele weken geleden (15 mei 2019) schreef het Britse dagblad the Guardian dat er een sterke gecoördineerde lobby gaande was van de Europese landbouw- industrie- en mijnbouwsector om de richtlijnen voor drinkwater en oppervlaktewater te verslappen. De leden maken zich hier grote zorgen over. Is de Staatssecretaris hiervan op de hoogte? Is ook Nederland door de vertegenwoordigers van de vervuilers benaderd? Heeft dit invloed op de positie van Nederland? De leden van de GroenLinks-fractie willen de Staatssecretaris oproepen om zich krachtig te verzetten tegen pogingen om meer vervuiling toe te staan.

Ja, ik ben op de hoogte van het artikel. Mijn ministerie is regelmatig in overleg met de verschillende belangenpartijen. De positie van mijn ministerie ten aanzien van de Kaderrichtlijn Water is 14 juni via een brief aan uw Kamer medegedeeld. Daarin staat de ambitie om de benodigde maatregelen tijdig uit te voeren en is er geen sprake van het verslappen van richtlijnen of het toestaan van meer vervuiling.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe de inzet van de staatssecretaris op dit dossier bepaald wordt, zodat we niet in een verordening terecht komen die op detailniveau eisen aan Nederland zal opleggen. Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie zich af hoe het nu staat met de reikwijdte van deze verordening en hoe er wordt omgegaan met de wens van de zuidelijke lidstaten om deze ook verder uit te breiden naar andere toepassingen. De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de staatssecretaris wat de mogelijkheden zijn om ruimte te houden voor innovatie pilotprojecten.

Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen in de Raad ingezet voor een uitvoerbare verordening en verdere beperking van de administratieve lasten. De verordening legt eisen op aan Nederland wanneer we water hergebruiken. Onze inzet heeft ertoe geleidt dat in de tekst die nu wordt voorgelegd voor een algemene oriëntatie de administratieve lasten daadwerkelijk beduidend zijn verminderd ten opzichte van het voorstel van de Europese Commissie. Bijvoorbeeld door de vergunningprocedure niet meer Europees voor te schrijven, maar juist ruimte te laten voor bestaande nationale procedures. Tijdens de Milieuraad zet ik mij ervoor in dat deze verbeteringen in de uitvoerbaarheid van de verordening behouden blijven en dat de lasten niet opnieuw worden uitgebreid.

Ten aanzien van de reikwijdte van de verordening zijn geen wijzigingen opgenomen in de Raadstekst, wat wil zeggen dat deze conform Nederlandse inzet beperkt is gebleven tot gezuiverd stedelijk afvalwater dat wordt hergebruikt als irrigatiewater in de landbouw. Voor een eventuele toekomstige uitbreiding van de reikwijdte zal de normale route voor aanpassing van wetgeving moeten worden doorlopen, inclusief uitgebreide impact assessment en behandeling in Europees Parlement en Raad. Ik zal mij hard blijven maken voor het niet verder uitbreiden naar andere toepassingen.

Dankzij de Nederlandse inzet is een uitzondering opgenomen voor pilotprojecten, om ervoor te zorgen dat er ruimte blijft voor innovatie in landen waar watergebruik nog geen standaardpraktijk is. Tijdens de Milieuraad zal ik erop toezien dat deze uitzondering behouden blijft.

Chemicaliën

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het adresseren van cumulatieve effecten van gevaarlijke stoffen betekent dat alle in een samenstelling gemeten hoeveelheden PFAS eerst worden opgeteld alvorens wordt bepaald of de norm wordt overschreden? Is het de bedoeling om deze manier van meten ook bij andere stoffen van een bepaald verbindingstype toe te passen? Welke gevolgen heeft deze manier van meten voor het toetsen en bepalen van de bodem/water/luchtkwaliteit in Nederland en welke gevolgen heeft dit voor ons stelsel van vergunningen? Is Nederland bereid met betrekking tot dit voorstel het voortouw te nemen, ook als blijkt dat voor dit voorstel geen meerderheid te vinden is in Europa?

Er kan op verschillende manieren rekening worden gehouden met cumulatieve effecten. Bijvoorbeeld door een veiligheidsfactor toe te passen, of door middel van het optellen van stoffen met hetzelfde effect, bijvoorbeeld één norm voor alle PAKs samen. Beide benaderingen worden hier en daar al toegepast, maar voor een systematische en coherente aanpak ontbreken nog te veel gegevens en methodes. Hoe groter de veiligheidsfactor, hoe strenger de norm. Het gaat hier om normen voor stoffen in mengsels en voorwerpen, en niet zozeer om normen voor de kwaliteit van bodem, water en lucht. Er zijn en worden in Nederland studies gedaan naar hoe het best rekening gehouden kan worden met cumulatieve effecten, onder meer EUROMIX 1) en RIVM (2016) 2). Ik zal op basis van de uitkomsten van deze studies concrete voorstellen formuleren in de richting van de Europese Commissie.

1)

https://www.euromixproject.eu/

2) Thought Starter, Addressing combined Effects of chemicals in environmental safety assessment under REACH (2016).

https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2016-0162.pdf

3) ED staat voor Endocrine Disruptors

De leden van de SP vragen zich af welke inspanning Nederland gaat doen om de steun te versterken voor het voorstel om blootstelling aan hormoonverstorende stoffen te minimaliseren en op de kandidatenlijst van zeer zorgwekkende stoffen te plaatsen, en welke initiatieven Nederland zelf gaat nemen om deze stoffen op de zeer zorgwekkende stoffenlijst van REACH geplaatst te krijgen.

Nederland pleit al zeer geruime tijd voor een doortastende aanpak van hormoonverstorende stoffen, waarvan plaatsing op de kandidatenlijst van REACH een element is. Nederland trekt samen op met enkele andere ambitieuze Lidstaten om stoffen op deze lijst te krijgen. Ook heeft het RIVM stofevaluaties opgesteld voor verschillende hormoonverstorende stoffen. Verder zet Nederland capaciteit in om richtsnoeren en methodologieën te ontwikkelen, neemt Nederland deel in de zogenoemde ED expert group 3), en bevordert Nederland het adequaat toepassen van de Extended One-Generation Reproductive Toxicity Study omdat die veel nuttige informatie levert over mogelijk aan hormoonverstoring te wijten effecten.

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over het grote aantal bedrijven in Europa, maar zeker ook in Nederland, die niet voldoen aan de REACH-verordening. In Europa voldoet 60% van de bedrijven niet aan de REACH-verordening. Hoewel Nederland beter scoort dan het gemiddelde in Europa, blijkt dat nog altijd 30% tot 40% van de onderzochte bedrijven niet aan deze verordening voldoet. Hierover hebben de leden van de SP- fractie de volgende vragen. Wat was de aard van deze tekortkomingen? Welke gevaren voor de volksgezondheid, het milieu en de leefomgeving zijn hierdoor veroorzaakt? Welke bedrijven betreft dit? Op welke wijze wordt op deze overtredingen gehandhaafd? Op welke termijn zullen de dossiers zowel in Europa als in Nederland op orde worden gebracht? Zet Nederland hier zowel in Europa als nationaal druk op? Zet Nederland in op een verhoging van 5% naar 20% als het gaat om gecontroleerde dossiers? Komt dit voorstel van ECHA ook terug in de Raadconclusies? Zo nee, zet Nederland zich in om dit er wel in te krijgen?

Bij het AO Leefomgeving van 7 maart jl. is dit onderwerp aan de orde geweest. Ik heb uw Kamer toen toegezegd u schriftelijk het antwoord op enkele gestelde vragen die deels overlappen met de hier schriftelijk gestelde vragen te zullen geven. Om aan die toezegging te voldoen ga ik hieronder iets uitgebreider op het vraagstuk in, waarbij ik de vragen geïntegreerd beantwoord.

Verbetering van de REACH-registratiedossiers heeft een hoge prioriteit. Alle stoffen met een volume van meer dan één ton per jaar zijn geregistreerd. Zoals helaas is gebleken, kan de informatie die bedrijven aan ECHA hebben aangeleverd onvolledig of onjuist zijn. ECHA wil het aantal controles (compliance checks) opvoeren naar 20% van alle dossiers, wat neerkomt op 30% van alle stoffen. Inmiddels wordt steeds duidelijker dat dit daadwerkelijk zal gaan lukken. Dit is een grote operatie die ECHA doorvoert op aandringen van de Europese Commissie en de lidstaten, waaronder Nederland. Dit zal ten koste gaan van capaciteit voor andere taken van ECHA. Omdat bij de selectie van te controleren dossiers gericht wordt gezocht op factoren die kunnen leiden tot een hoger risico, is de effectiviteit groter dan wanneer het zou gaan om willekeurige steekproeven. Op deze wijze worden de dossiers van alle mogelijk schadelijke stoffen gecontroleerd en zo nodig aangevuld. Het gaat om arbeidsintensieve controles, ongeveer 30 werkdagen per dossier, waardoor de doorloop van deze actie enkele jaren in beslag zal nemen. Ook stoffen die nieuw worden uitgevonden en in hoeveelheden van meer dan 1 ton per jaar op de markt worden gebracht, moeten meteen geregistreerd worden (en vallen onder het reguliere compliance regime).

Op dit moment werkt mijn ministerie, ter uitvoering van de motie Laçin-Kröger4, in samenwerking met het RIVM en de Nederlandse chemische industrie aan het nationaal actieplan REACH om bedrijven aan te zetten hun REACH-dossiers beter op orde te brengen. In de afgelopen jaren is ook al veel gedaan aan voorlichting, onder meer via de REACH Helpdesk. Voor de uitvoering van het actieplan zal deze voorlichting worden geïntensiveerd. In samenwerking met ECHA zal gericht informatie worden gegeven over de punten in de registratiedossiers die het vaakst tekortkomingen vertonen. Doel hiervan is dat bedrijven zelf gericht hun eigen registratiedossier kunnen actualiseren en verbeteren. In de tweede helft van dit jaar zal het definitieve Actieplan aan de Kamer worden gestuurd. Ik zal de Kamer dan tevens informeren over de reeds uitgevoerde en geplande acties.

4) Kamerstuk 21501-08, nr. 761

5) Kamerstuk 28089, nr. 121

De handhaving van REACH ligt bij de lidstaten. De Nederlandse inspecties (NVWA, ISZW en ILT) voeren in samenwerking met handhavingsautoriteiten in andere EU- landen in 2019 een project uit gericht op het controleren van registratiedossiers. De inspecties zullen daarbij niet alleen controleren of een registratiedossier is ingediend, maar ook of het op de markt gebrachte tonnage klopt en of het gebruik conform de registratie is. De resultaten van dit project worden in 2020 verwacht en gepubliceerd.

Zoals eerder gemeld in mijn brief5 van 4 maart jl. heeft de ILT de afgelopen jaren van ECHA signalen ontvangen over dossiers waar ECHA onderzoek naar had gedaan. In eerste instantie schrijft ECHA het desbetreffende bedrijf aan met de vraag om het dossier aan te passen (bijvoorbeeld als het dossier onvoldoende gegevens bevat) of om de benodigde testen uit te voeren. Als het bedrijf niet aan deze aanschrijving van ECHA voldoet, wordt het dossier overgedragen aan de ILT en wordt er op de overtreding gehandhaafd. In voorkomende gevallen heeft dit geleid tot aanpassing van het dossier (update met de benodigde aanpassingen of aanvullingen met testresultaten). De ILT onderneemt steeds actie in reactie op een signaal van ECHA. De verwachting is dat met het opschroeven van de acties van ECHA, de ILT vaker dit soort signalen zal ontvangen. In bovengenoemde brief van 4 maart 2019 heb ik de systematiek en de stand van zaken bij Nederlandse bedrijven uiteengezet.

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over het tempo waarin de REACH dossiers op orde komen, wat kan de Staatssecretaris van IenW doen, en wat kan de Europese Commissie doen om achterstanden weg te werken?

Ik verwijs hier naar het bovenstaande antwoord op de vragen van de fractie van de SP over dit onderwerp.

De leden van de PvdD-fractie hebben vragen over de Nederlandse inzet voor de Raadsconclusies. Kan de staatssecretaris garanderen dat de innovatie, gericht op het ontwikkelen van alternatieve stoffen en niet- chemische vervangers voor zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) niet zal leiden tot meer dierproeven?

De betreffende tekst in de Raadsconclusies beoogt om fundamentele innovatie (safe by design) te bevorderen om alternatieven te vinden voor toepassingen met schadelijke stoffen, met name andere materialen of producten waar schadelijke stoffen niet nodig zijn. Dit heeft niet een direct verband met benodigde dierproeven. Bij het AO Leefomgeving van 7 maart jl. is dit onderwerp aan de orde geweest en ik heb uw Kamer toen toegezegd schriftelijk te zullen aangeven hoe het zit met dierproeven onder REACH, met name vanwege de vraag of dierproeven alleen plaatsvinden als een bedrijf dat een stof moet registreren heeft aangetoond dat het echt niet anders kan.

Mede ter voldoening aan die toezegging kan ik u melden dat de systematiek van REACH hier reeds in voorziet. Een belangrijke doelstelling in REACH is het zo veel mogelijk voorkomen van dierproeven. Voor een aantal meer complexe effecten, zoals schade op het nageslacht of hormoonverstoring, bestaan echter nog geen of onvoldoende goede alternatieven. Bedrijven zijn verplicht om samen te werken bij het uitvoeren van een dierproef zodat eenzelfde test niet nodeloos meerdere keren wordt uitgevoerd. Bedrijven moeten hiertoe vooraf testvoorstellen aanleveren bij ECHA. ECHA laat door een lidstatencomité met experts op dit gebied beoordelen of de dierproef noodzakelijk is om voldoende zicht te krijgen op de risicos van een stof.

Daarnaast werkt ECHA aan een zgn. groepsaanpak van stoffen, die het mogelijk maakt om te volstaan met gerichte testen van enkele representatieve stoffen uit een groep. Het blijkt dat onder REACH op grote schaal gebruik wordt gemaakt van bestaande informatie in plaats van nieuwe dierproeven. Verder wordt op diverse fronten gewerkt aan het ontwikkelen van alternatieven voor dierproeven. Deze testen worden veelal ontwikkeld en gevalideerd binnen de OESO. Het voordeel hiervan is dat de testen in vrijwel de hele wereld worden geaccepteerd, zodat de impact groot is. De uitkomsten van nog noodzakelijke dierproeven worden eveneens breed geaccepteerd, zodat vergelijkbare testen niet nodeloos hoeven te worden herhaald. Ondanks het hierboven beschreven beleid zal een deel van de benodigde informatie alleen verkregen kunnen worden door het doen van dierproeven. Via het lidstatencomité zal ik dit nauwgezet volgen.

Tevens hebben de leden van de GroenLinks-fractie vragen over de Nederlandse aanpak met betrekking tot het hergebruik van ZZS (Zeer Zorgwekkende Stoffen) en in hoeverre een gedetailleerde case by case beoordeling voor veel extra werklast kan zorgen. Hoe ziet de Staatssecretaris van IenW dit voor zich en hoe gaat zij pleiten voor deze individuele benadering en tegelijkertijd voor versnelling van de verwerking van REACH dossiers? Waarom is Nederland minder streng op secundaire materialen?

In mijn brief van 19 november 2018 ben ik hier uitgebreid op ingegaan6. Het case-by-case beoordelen van de toelaatbaarheid van recycling van materialen met ZZS bij reeds voorgenomen restricties leidt niet tot een hogere werklast bij ECHA. In de Europese besluitvorming over maximale gehalten van ZZS in materialen kan uit de risicobeoordeling, die toch al gemaakt moet worden, zonder noemenswaardig meerwerk een grenswaarde worden afgeleid die ruimte laat voor gerecycled materiaal waar de ZZS niet uit verwijderd kan worden. Additionele restricties zullen uiteraard tot meer werk leiden bij de indiener van het dossier, dat kan zowel een lidstaat als ECHA zijn.

Recycling is voor mij alleen een optie als de veiligheid is gegarandeerd: er moet sprake zijn van een verwaarloosbaar risico wat betreft de blootstelling aan ZZS. Daar zijn goede voorbeelden van, zoals aanwezigheid van sporen van broomhoudende brandvertragers in EPS (piepschuim) dat opnieuw wordt gebruikt als isolatiemateriaal. Ik ben ambitieus in het nastreven van het beste overall milieueffect. Als recycling ondanks de aanwezige ZZS veilig is, is het overall milieueffect van recycling vaak beter dan van verwijdering, vanwege de milieueffecten van verbranding van afval en nieuw-productie uit primaire grondstoffen. Voor zover er voor secundaire materialen normen zijn, zijn deze Europees en worden die ook door Nederland gehanteerd.

Dan vragen de leden van de GroenLinks-fractie zich af hoe het staat met de uitvoering van de motie om polymeren als een ZZS aan te merken en te registreren onder REACH?

Ik deel de zorg over aanwezigheid van plastics in het milieu, die inderdaad ook risicos kunnen opleveren als er geen sprake is van toxiciteit. Op dit moment werkt ECHA aan een restrictie voor microplastics.7 Dit voorstel is een eerste stap om in het kader van de Europese stoffenverordening REACH te komen tot een Europese restrictie op bewuste toevoeging van microplastics. Daarnaast vind ik het goed dat er serieus gekeken wordt naar de wenselijkheid en haalbaarheid van een registratieplicht voor polymeren onder REACH. In het algemeen zijn polymeren minder toxisch dan de monomeren waaruit ze zijn opgebouwd. Verder kunnen onzuiverheden in polymeren reden zijn tot zorg. De Europese Commissie is bezig met een studie die beoogt om na te gaan onder welke voorwaarden een registratieplicht voor polymeren zinvol zou zijn.

7 Zie

https://echa.europa.eu/nl/restrictions-under-consideration/-/substance-rev/22921/term

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af of het mogelijk en wenselijk is om hele groepen stoffen onder REACH te brengen, zoals bv. PFOS stoffen, of dioxines?

Het is mogelijk om onder REACH restricties in te stellen voor groepen stoffen. Er zijn al enkele voorbeelden van, zoals de restricties voor CMR-stoffen (carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen) in mengsels die aan consumenten worden aangeboden, CMR-stoffen in textiel, PFOA en verwante stoffen, de voorstellen voor tatoeage-inkten en voor PAKs in rubbergranulaat. Er is een breed gedragen wens onder lidstaten om het nemen van op stofgroepen gerichte maatregelen te vergemakkelijken, en Nederland draagt actief bij aan de discussie hierover. ECHA werkt hard aan het verder uitwerken met een groepsaanpak. Dit is in praktijk lastig, want het definiëren van groepen is niet eenvoudig.

Voor het nationale ZZS-beleid wordt een dergelijke groepsaanpak al gehanteerd. Zo staan groepen als dioxines, gefluorideerde koolwaterstoffen, arseenverbindingen en chroom(VI)verbindingen al op de indicatieve ZZS-lijst op de RIVM website. Verder is onder het ZZS-beleid, net als onder REACH, de producent verantwoordelijk voor de correcte classificatie van ZZS. Indien een bedrijf een stof emitteert die in een groep valt die op de RIVM ZZS-lijst staat, maar volgens het bedrijf toch geen ZZS is, moet het bedrijf zelf aantonen dat die betrokken stof geen ZZS is.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn zeer te spreken over een actieplan op PFAS. Zij pleitten ervoor om zo nodig een Europese Kopgroep te vormen, als dat helpt dit te versnellen. De leden zijn ook benieuwd hoe het in andere Europese landen staat met de vervuiling door PFAS stoffen. Kan dit (letterlijk?) in kaart worden gebracht?

Nederland neemt deel aan de zogenaamde PFASs working group van ECHA die het werk aan PFAS voor de REACH-verordening coördineert. Dit betreft productie en gebruik van verschillende PFAS met als doel om deze onder REACH te reguleren. Nederland heeft voor GenX al een SVHC-dossier ingediend.

Verschillende onderzoeksinstituten in verschillende landen doen onderzoek naar PFAS. Binnen de werkgroep wordt ook informatie uitgewisseld over monitoring van PFAS in verschillende milieucompartimenten. Die informatie wordt op verschillende manieren en over verschillende PFAS verzameld, waardoor een geografische weergave op EU-schaal nu niet beschikbaar is.

Ik heb onlangs onderzoek opgestart (aanbestedingsfase) waarbij de focus ligt op de wijze van verspreiding van PFAS. Het gaat daarbij om onderzoek naar PFAS in product- en afvalstromen. Dit geeft aangrijpingspunten voor mogelijke maatregelen.

Tenslotte willen de leden van de GroenLinks-fractie de Staatssecretaris aanmoedigen om druk te blijven uitoefenen op de aanpak van hormoonverstorende stoffen.

Het kabinet deelt het belang dat de Tweede Kamer hecht aan een adequate aanpak van hormoonverstorende stoffen, zal de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen en zo nodig een gebrek aan voortgang in de EU aan de orde stellen.

De leden van de VVD-fractie nemen waar dat de staatssecretaris in de Raadsconclusies over chemicaliën een concrete aanpak van hormoonverstorende stoffen en voor nanovormen van stoffen terug wil zien. De leden merkt op dat de EFSA deze normen bepaalt en dat we die normen als Nederland moeten volgen. Dergelijke stappen moeten gezet worden op basis van wetenschappelijk onderbouwd onderzoek en niet op basis van onderbuikgevoelens. Daarnaast merken de leden op dat we pragmatisch om moeten gaan met het voorzorgsbeginsel: iets wat een risico is, hoeft niet altijd meteen een gevaar te zijn.

Normen worden vastgesteld op basis van wetenschappelijk onderzoek en zijn belangrijk om zowel bescherming als rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te bieden. Er zijn veel instanties, zowel internationaal als nationaal, waar normen worden bepaald. Wel worden vaak veiligheidsmarges ingebouwd vanwege onzekerheden. Regelmatig komen er nieuwe onderzoeksgegevens beschikbaar, die kunnen leiden tot aanpassing van normen. Nederland speelt hierin een actieve rol.

Iets wat een gevaar is, hoeft niet altijd meteen een risico te zijn. Gevaar is een intrinsieke eigenschap van een stof. Het risico is echter afhankelijk van de blootstelling aan die stof. Daarom streeft het Europese stoffenbeleid ook naar het beheersen van de risico´s. Gevaarlijke stoffen kunnen toegelaten worden als is aangetoond dat het gebruik ervan geen onverantwoorde risico´s veroorzaakt. In sommige gevallen wordt toch uitgegaan van het gevaar, zoals bij het toepassen van hormoonverstorende stoffen als gewasbeschermingsmiddel of biocide. De achtergrond daarvoor is dat deze stoffen al bij heel lage concentraties negatieve effecten kunnen hebben, soms in een veel latere levensfase, of in de volgende generatie of op het niveau van de populatie.

De leden van de D66-fractie vragen of de zes genoemde punten in de geannoteerde agenda inmiddels zijn opgenomen in de Raadsconclusies en welke acties de staatssecretaris neemt om de ontbrekende punten alsnog in de conclusies op te nemen?

Ik beschouw het als een groot succes dat vijf van de zes genoemde punten inmiddels zijn opgenomen in de conceptraadsconclusies. Het creëren van meer samenhang tussen het EU-stoffenbeleid en het nationale emissiebeleid is een onderwerp gebleken dat nog niet op de politieke agenda staat in andere lidstaten. Een dergelijke integrale benadering kan een krachtig middel zijn om de totale blootstelling zo efficiënt mogelijk terug te brengen. In Nederland geven we hieraan vorm door middel van het nationale ZZS-beleid. Aangezien emissies ook grensoverschrijdend kunnen zijn, streef ik ernaar het begrip over en het belang van een integrale aanpak te blijven benadrukken. In de brief over gezondheid en milieu van 25 januari 20198 heb ik al aangekondigd dat Nederland zich gaat inzetten voor uitwisseling van inzichten en praktische oplossingen om de blootstelling aan emissies van zeer zorgwekkende stoffen aan te pakken.

8) Kamerstuk 28089 nr. 108

De leden van de D66-fractie vragen of de ECHA op dit moment met capaciteitsproblemen kampt? Welke andere activiteiten van de ECHA komen in het gedrang wanneer er meer focus wordt gelegd op de inhoudelijke controle van dossiers? Dient de capaciteit van ECHA verhoogd te worden?

Het controleren of een uitgebreid registratiedossier volledig is kan tot 6 werkweken per dossier kosten. Nu dit de komende jaren veel meer tijd vergt, zal dat ten koste gaan van andere activiteiten. Het is echt belangrijk dat de basis, goede informatie, nu eerst op orde wordt gebracht. De komende jaren zal telkens in de jaarplannen duidelijk worden gemaakt welke keuzes worden gemaakt. Het is zaak om met de andere lidstaten, de Commissie en ECHA de juiste prioriteiten te stellen. Een verhoging van de capaciteit ligt niet in de rede. De hoogte van de financiële bijdrage aan agentschappen wordt bepaald in onderhandelingen tussen de Raad en het Parlement waarbij Nederland terughoudend is als het gaat om voorstellen om budgetten te verhogen.

De leden van de D66-fractie lezen dat van de 350 ingediende REACH- registratiedossiers uit Nederland er 121 dossiers tekortkomingen hebben. In hoeveel van deze 121 dossiers het ging over gevaarlijke stoffen of Zeer Zorgwekkende Stoffen? Gaat in kaart gebracht worden waarom deze 121 dossiers onvolledig waren? Waren de volksgezondheid en het milieu in geding door deze onvolledige dossiers?

Ik verwijs hier naar het bovenstaande antwoord op de vragen van de fractie van de SP over dit onderwerp.

De staatssecretaris schrijft dat ten aanzien van maatregelen voor hormoonverstorende stoffen Lidstaten niet allen hetzelfde ambitieniveau delen, alhoewel de behoefte voor een concreet EU-actieplan met een heldere timeline wel breed gedeeld wordt. De leden van de PvdD-fractie vragen: welke lidstaten zijn wel of niet ambitieus op dit gebied? Welke mogelijkheden tot zelfstandig stappen zetten (buiten het EU-corset) ziet Nederland om hormoonverstorende stoffen uit te faseren? Is de staatsecretaris bereid om, in navolging van België, Denemarken, Zweden en Frankrijk een plan op te stellen om hormoonverstorende stoffen uit te faseren? Welke mogelijkheid ziet Nederland om met een kopgroep van welwillende en ambitieuze landen te vormen om hormoonverstorende stoffen stap voor stap uit te bannen? Is het juist dat het beschermen van het milieu en de volksgezondheid doelen zijn waardoor lidstaten mogen afwijken van de eisen die de Europese Unie voor de gehele interne markt heeft gesteld aan producten? Zou Nederland daarom niet aanvullende beperkende producteisen kunnen stellen voor wat betreft de productie en import van producten met hormoonverstorende stoffen?

De minister voor Medische Zorg en Sport stuurt uw Kamer de antwoorden op de vragen gesteld tijdens het Schriftelijk Overleg over de brief naar aanleiding van de petitie van Wemos, waarin wordt opgeroepen tot het opstellen van een Nationaal Plan Hormoonverstorende Stoffen in de Circulaire Economie. Hierin vindt u het antwoord op bovenstaande vragen.

Evaluatie uitvoering EU-milieubeleid

De leden van de VVD-fractie ondersteunen de inzet van de staatssecretaris dat een volgende EIR meer oog zou moeten hebben voor overlappende beleidsonderwerpen binnen het EU-beleid. Daarnaast zijn de leden benieuwd naar de kabinetsappreciatie van de gehele EIR 2019. Wanneer kan deze verwacht worden?

Het streven is dat de Tweede Kamer de kabinetsappreciatie van de EIR 2019 voor het begin van het zomerreces ontvangt.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris welke gedachtewisseling plaats zal vinden rondom het uitvoeringsbeleid van Nederland en om nader uiteen te zetten wat de inzet van Nederland is rondom deze evaluatie in de Raad.

De gedachtewisseling die voor deze Milieuraad is voorzien strekt er niet toe dat alle 28 landenrapporten afzonderlijk worden besproken. Dit betekent dat het uitvoeringsbeleid van Nederland als zodanig niet aan de orde zal komen. De gedachtewisseling zal gaan over de uitvoering van het EU- milieubeleid in het algemeen en mogelijke belemmeringen die lidstaten ondervinden bij de uitvoering hiervan. De mededeling9 die de Commissie tegelijkertijd met de landenrapporten heeft uitgebracht, biedt hiervoor een goede basis. De inzet van Nederland rondom deze evaluatie in de Raad is dat de in de EIR2019 verzamelde milieu-informatie een goed beeld geeft waar het in de lidstaten aan schort, dat er in EU-verband verder gewerkt blijft worden aan vereenvoudiging van de EU-milieuregels waar dit zonder verlaging van het ambitieniveau mogelijk is en dat bespreking van de EIR2019 in andere raadsformaties dan de Milieuraad ook zou kunnen bijdragen aan een verbeterde uitvoering van het EU-milieubeleid in de lidstaten.

9) COM(2019)149

Vliegbelasting

Dan vragen de leden van de GroenLinks-fractie zich af, hoe het staat met de luchtvaartbelastingen in het kader van het klimaatbeleid. Blijft dit ook een onderwerp voor de milieuraad en de transportraad? Komen er alleen afspraken over het belasten van tickets, of ook over een kerosineaccijns, het belasten van gevlogen kilometers of CO2-emissies? Wordt er ook een malus bedacht voor starts en landingen en het belasten van overstappers?

Een vliegbelasting is een fiscale maatregel. Binnen het kabinet is de staatssecretaris van Financiën hiervoor verantwoordelijk. Op EU-niveau is dit primair een zaak van de EcoFin-Raad. Vanwege de relatie met externe effecten (klimaat, geluid, luchtkwaliteit) en met het bredere luchtvaartbeleid is het logisch dat ook de Milieuraad en Transportraad hierbij betrokken zijn. Vanuit de Commissie zijn ook meerdere directoraten-generaal betrokken, en nationaal meerdere ministeries. Vanwege die relatie heeft België dit punt geagendeerd in de Milieuraad en Luxemburg in de Transportraad. Deze brede betrokkenheid is belangrijk en mede daarom zal Nederland in de Milieuraad van 26 juni a.s. een terugkoppeling geven van de Europese conferentie over CO2-beprijzing en vliegbelastingen. Er zijn verschillende vormen van een vliegbelasting denkbaar. Er is Europees nog geen richting gekozen. Toekomstige keuzes op Europees niveau over een vliegbelasting dienen te worden genomen op basis van een scherp beeld van de potentiële effecten van verschillende vormen van zon belasting.

Technische maïsolie

De leden van de VVD-fractie vragen of de staatssecretaris kan bevestigen dat een biobrandstof geproduceerd uit een materiaal dat kwalificeert als afval of residu niet onder de limiet op conventionele biobrandstoffen valt, ongeacht het feit of dit materiaal van plantaardige herkomst is en ongeacht of dit materiaal op bijlage IX is vermeld. Tot slot vragen de leden de staatssecretaris of zij aan kan geven of in andere Europese landen de inzet van biobrandstoffen geproduceerd uit afval en residuen wordt gelimiteerd, indien de materialen niet op Annex IV van de Richtlijn vermeld zijn.

Een biobrandstof die gemaakt is van een grondstof die zich kwalificeert als afval of residu valt niet onder de limiet van conventionele biobrandstoffen, ongeacht het feit of dit materiaal van plantaardige herkomst is en ongeacht of dit materiaal op bijlage IX van de Richtlijn hernieuwbare energie is vermeld. Zover ik weet geldt dat ook voor andere lidstaten. Het rapport geeft aan dat definitie van een residu in de Richtlijn hernieuwbare energie verschillend geïnterpreteerd kan worden. Het hangt dus van de interpretatie af of een grondstof wel of niet als een residu beschouwd kan worden. Over de interpretatie van de definitie verschillen de meningen. Daarover moet binnen de EU duidelijkheid komen. Dit is in het belang van alle betrokken partijen. Ik zal er daarom bij de Europese Commissie op aandringen hiervoor snel een proces op te zetten.

De leden van de D66-fractie vragen de staatssecretaris per categorie aan te geven welke milieueffecten zij verwacht met de categorisering van technische maïsolie.

In tabel 6 van het rapport dat ik met Kamerbrief van 4 april 201910 heb meegestuurd worden de milieugevolgen van de technische maïsolie die gekarakteriseerd wordt als bijproduct of residu samengevat.

10) Kamerstukken II 2018/19, 21501-08 nr. 769.

Als technische maïsolie als een bijproduct wordt gekarakteriseerd valt het onder de categorie conventionele biobrandstoffen die wettelijk zijn gelimiteerd. Bij biobrandstoffen van een bijproduct wordt een deel van de milieueffecten van de teelt toegerekend aan het bijproduct. Het resterende deel wordt toegerekend aan het hoofdproduct. Omdat maar 3% van de maïskolf uit maïsolie bestaat, is de invloed op landgebruik, milieu en biodiversiteit zeer beperkt.

Indien technische maïsolie als een residu van de bio-ethanolproductie wordt gekarakteriseerd, is de inzet van technische maïsolie niet gelimiteerd. Volgens artikel 29 van de REDII hoeven biobrandstoffen gemaakt van procesresiduen van plantaardige oorsprong niet getoetst te worden op effecten op het landgebruik, milieu en biodiversiteit. Deze effecten worden toegerekend aan het hoofdproduct bio-ethanol.

Als het gebruik van technische maïsolie van diervoeder naar biobrandstoffen verschuift, kan technische maïsolie door andere plantaardige oliën vervangen worden. Dit kan volgens het rapport tot indirect veranderend landgebruik (ILUC) leiden. Dit effect zal vooral optreden als technische maïsolie ongelimiteerd als grondstof voor biobrandstoffen gebruikt kan worden.

De leden van de CDA-fractie willen graag weten hoe de EU-Commissaris, de heer Cañete, zo snel kan concluderen dat technische maïsolie niet aan de lijsten van bijlage IX toegevoegd kunnen worden aangezien zelfs voor onderzoekers niet duidelijk is wat ze onder residu moeten verstaan. Welke argumenten heeft hij hiervoor gebruikt? Wat vindt de staatssecretaris ervan dat de definitie van residu in RED2 niet duidelijk is? Welke mogelijkheden ziet zij om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over deze definitie? Vindt zij het noodzakelijk dat er meerdere grondstoffen gebruikt kunnen worden voor biobrandstoffen? Welke instrumenten kan zij inzetten om de sector te ondersteunen om nieuwe grondstoffen beschikbaar te krijgen voor biobrandstoffen?

De Europese Commissaris voor Klimaatactie en Energie heeft aangegeven dat pas in 2021 een herziening van de lijsten van bijlage IX is voorzien. Naar verwachting zal de Europese Commissie pas dan het rapport gebruiken voor beoordeling van technische maïsolie. Zoals ik in de brief11 van 17 juni 2019 heb toegezegd, zal ik bij de Europese Commissie nagaan of er nog zaken in het rapport ontbreken die een snelle toetsing in 2021 verhinderen. Ik ben van mening dat een definitie niet voor meerdere uitleg vatbaar moet zijn. Zoals ik in het antwoord op de vraag van leden van de VVD-fractie heb aangegeven, vind ik dat er binnen de EU duidelijkheid over moet komen en ga ik de Europese Commissie vragen daar snel een proces voor op te zetten.

11) Kamerstukken II 2018/19, 21501-08 nr. 778

Het is belangrijk dat er verschillende duurzame grondstoffen voor biobrandstoffenproductie beschikbaar zijn. In het ontwerp-klimaatakkoord is afgesproken dat voor deze grondstoffen het nog op te stellen duurzaamheidskader in principe leidend is, tenzij dit niet mogelijk is door de verplichtingen uit de RED II of om redenen van borging, uitvoerbaarheid of handhaafbaarheid.

In het ontwerp-klimaatakkoord is opgenomen dat het Rijk 200 miljoen euro reserveert voor stimulering van de productie van en innovatie op duurzame geavanceerde brandstoffen en hernieuwbare synthetische brandstoffen. Partijen maken afspraken welke productie van deze hernieuwbare brandstoffen hiervoor in aanmerking komt en passend is binnen het duurzaamheidskader.

De leden van de PvdD-fractie vragen of de staatssecretaris het gevaar ziet dat TCO, een biobrandstof die verkregen wordt uit voedsel/voedergewassen, wordt omgekat en onterecht het label geavanceerde biobrandstof krijgt en daarmee bredere toepassingsmogelijkheden.

Als er een eenduidige Europese interpretatie van de definitie van een residu is, kan beoordeeld worden of technische maïsolie al dan niet een grondstof voor geavanceerde biobrandstoffen is. Als technische maïsolie aan deze definitie voldoet, is er geen sprake van omkatten. Op de lijsten van bijlage IX van Richtlijn hernieuwbare energie staan nu al afvalstoffen en residuen van een productieproces waar voedselgewassen voor gebruikt worden. Voorbeelden daarvan zijn notendoppen en droesem. Deze afvalstoffen en residuen kunnen niet als voedsel gebruikt worden, maar kunnen wel een grondstof zijn voor andere toepassingen zoals biobrandstoffen.

Artikel delen