Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Beantwoording Kamervragen over het bericht 'Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones'

Minister Blok (Wonen en Rijksdienst) beantwoordt vragen van de Kamerleden Van Veldhoven en Koolmees (beiden D66) over het bericht ""Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones"".

15 december 2016

Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Infrastructuur en Milieu, de antwoorden aan op de Kamervragen van de leden Van Veldhoven en Koolmees (beiden D66) over het bericht "Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones".

De minister voor Wonen en Rijksdienst,

drs. S.A. Blok

2016Z22351

Vragen van de leden Van Veldhoven en Koolmees (beiden D66) aan de ministers voor Wonen en Rijksdienst en van Infrastructuur en Milieu over het bericht Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones (ingezonden 28 november 2016)

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones? 1)

1) Grote steden voelen niks voor bouwen in groene zones, FTM (22 november 2016) (https://www.ftm.nl/artikelen/randstad-steden-bouwen-alleen-nog-woningen-binnen-de-stad).

Antwoord vraag 1

Ja.

Vraag 2

Bent u bekend met het in het artikel geanalyseerde rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) Investeren in de Nederlandse woningmarkt?

Antwoord vraag 2

Ja.

Vraag 3

Bent u van mening dat u een richtinggevende rol heeft in de ruimtelijke ordening van Nederland als geheel, zoals ook is gebleken in het geval van de bebouwing van onze duinen, uiteraard in de wetenschap dat de verantwoordelijkheden veelal bij decentrale overheden zijn belegd? Zo nee, waarom neemt u die verantwoordelijkheid niet op u?

Antwoord vraag 3

De minister van Infrastructuur en Milieu heeft een richtinggevende rol in de ruimtelijke ordening van Nederland, zoals ook is uitgewerkt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die in 2012 is vastgesteld. Conform nationaal belang 13 in deze structuurvisie is zorgvuldige afweging in ruimtelijke besluitvorming van rijksbelang, onder meer en met name bij keuzes rond verstedelijking. Om deze zorgvuldige afweging bij besluitvorming over verstedelijking te ondersteunen, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in de regelgeving opgenomen. Gemeenten en provincies hebben bij verstedelijking en woningbouw de regie bij het maken van ruimtelijke afwegingen.

Vraag 4

Deelt u de mening dat het bestaan van groene gebieden in de randgemeenten rondom (grote) steden juist van ongelooflijk grote waarde is voor de inwoners van deze steden, omdat het ook hen in staat stelt van de natuur en van het landschap met al haar bijzondere kenmerken te genieten? Zo nee, ziet u dan graag een Nederland voor zich waarin alles is volgebouwd aangezien steden ongebreideld kunnen uitdijen, omdat het wellicht makkelijker en goedkoper is om op die manier

de niet te onderschatte problemen van de groei van huishoudens op te vangen? Bent u zich ervan bewust dat het volbouwen van deze gebieden een onomkeerbare stap zou zijn?

Antwoord vraag 4

Ik deel de mening dat groene gebieden van grote waarde zijn. Tegelijkertijd zijn er opgaven, waaronder de woningbouwopgave, die om ruimte vragen. Niet-stedelijke gebieden bieden ruimte voor uiteenlopende functies waaraan behoefte is, zoals landbouw, verkeer en vervoer, natuur en recreatie. Conflicterende claims om gebruik van de ruimte vragen om zorgvuldige afweging. Bij woningbouw gaat het onder andere om de afweging tussen bouwen op uitleglocaties of binnenstedelijk bouwen. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking draagt bij aan die afwegingen. Welke waarde aan groene gebieden wordt toegekend en welke functies waar een plaats krijgen, is een kwestie van afweging door gemeenten en provincies.

Vraag 5

Deelt u voorts de mening dat bouwen in de groene zones, mede vanwege de ruimtelijke waarde die deze zones vertegenwoordigen, alléén een optie zou moeten zijn als de potentie voor binnenstedelijke groei en transformatie volledig uitgeput is? Zo ja, hoe gaat u dit kenbaar maken aan betrokken bestuurders? Zo nee, wat is dan wel de lijn die het kabinet trekt op dit vlak? Welke visie heeft het kabinet op dit punt?

Antwoord vraag 5

De woningbehoefte stijgt in de prognose in de periode 2015 tot en met 2019 met 73.000 per jaar, terwijl de geraamde groei van de woningvoorraad met 62.000 per jaar daarbij achterblijft. 1) Om de vraag naar woningen te accommoderen, is zowel verdichting binnen het stedelijk gebied als uitbreiding buiten/aan de rand van de bestaande bebouwing nodig. Dit blijkt ook uit het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving 2) waarin de mogelijkheden voor woningbouw binnen het stedelijk gebied, zijn afgezet tegen de regionale woningbehoeften tussen nu en 2050. Daarbij is alleen gekeken naar de fysieke ruimte. De financiële haalbaarheid is niet meegenomen in het onderzoek. Uit deze studie blijkt dat er nog ruimte is voor woningen in de bestaande stad, in nu leegstaande panden en op on(der)benutte terreinen. Uitgaande van een laag groeiscenario kan bijna 80% van de behoefte aan extra woningen binnenstedelijk worden opgevangen. Dat zou dus ook betekenen dat ruim 20% op uitleglocaties zal moeten worden opgevangen. Bij een hoog groeiscenario kan 35% van de totale woningbehoefte binnenstedelijk worden opgevangen. In dat geval zal dus circa 65% op uitleglocaties / aan de randen van het bestaande stedelijke gebied moeten worden gebouwd. De regionale verschillen blijken groot. Het is dus nog onzeker hoe de woningbehoefte zich op langere termijn zal ontwikkelen. De verantwoordelijkheid voor het laten aansluiten van het aanbod op de vraag ligt bij gemeenten. Zij spelen in op de vraag door te zorgen voor voldoende plancapaciteit.

1) 32847 nr. 282

2) PBL (2016) Transformatiepotentie: woningbouwmogelijkheden in de bestaande stad.

Dit vereist een afweging tussen bouwen of transformeren binnen stedelijk gebied en uitbreiding buiten stedelijk gebied. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking bevordert dat deze afweging zorgvuldig wordt gemaakt. De Ladder vraagt nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de behoefte en om ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied te motiveren en keuzes expliciet te maken.

Vraag 6

Deelt u voorts de mening dat binnenstedelijke groei ook belangrijke andere voordelen heeft, zoals bijvoorbeeld een hogere potentie om goed ontsloten te worden door openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 6

Binnenstedelijke groei heeft zowel voor- als nadelen. Inbreiding komt ten goede aan het draagvlak voor voorzieningen, waaronder openbaar vervoer. Ook ontstaan zo meer ontmoetingskansen van mensen, wat kennisontwikkeling en -overdracht met zich mee brengt. Een keuze voor verdere verdichting in de stad, in plaats van de ontwikkeling van uitleggebieden, zal er bovendien toe leiden dat leegstaand vastgoed eerder wordt getransformeerd. Teveel inbreiding kan echter ook weer beslag leggen op de ruimte in die stad die nodig is om de leefbaarheid van de stad juist goed te houden. Bovendien gaat inbreiding in sommige gevallen gepaard met hoge kosten voor bijvoorbeeld bedrijfsverplaatsingen.

Vraag 7

Herkent u zich in de zorg van het EIB dat er een neiging zou bestaan om alle problemen met binnenstedelijke bouw op te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke grond?

Antwoord vraag 7

Binnenstedelijk bouwen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik en via transformatie of herontwikkeling aan het tegengaan van leegstand. Daarnaast sluit het aan bij de vraag van consumenten. Tegelijkertijd kan in sommige regio's en gemeenten niet alle (kwantitatieve en kwalitatieve) vraag binnenstedelijk worden opgelost. Zo is er ook vraag van consumenten naar wonen buiten de (grote) stad. Het laten aansluiten van het aanbod op de vraag is een verantwoordelijkheid van gemeenten. De ruimtelijke inpassing daarvan vraagt een goede afweging door gemeenten en provincies.

Vraag 8

Deelt u de mening dat de ladder voor duurzame verstedelijking een goede handreiking biedt voor regionale en lokale overheden om te bepalen of bouwen buiten bestaand stedelijk gebied noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 8

Ja. Uit de gesprekken die IenM met alle partijen heeft gevoerd over de ervaringen met de Ladder en uit onderzoeken van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat de Ladder inmiddels bij het merendeel van de gemeenten een vast onderdeel van het besluitvormingsproces is geworden. Het instrument bevordert het maken van een goede afweging bij de ontwikkeling van verstedelijkingsplannen en bij het al dan niet bouwen buiten bestaand stedelijk

gebied. De Ladder is mede op verzoek van de Kamer vereenvoudigd, waardoor het instrument nog beter toepasbaar wordt

3). Naar verwachting treedt de nieuwe Ladder op 1 juli 2017 in werking.

3) 33962 nr. 188 en 33962 nr. 189

Vraag 9

Bent u bereid om een instituut als het Planbureau voor de Leefomgeving de opdracht te geven eveneens onderzoek te doen naar de mogelijke oplossingen voor het nijpende tekort aan woonruimte? Zo nee, waarom niet? Bent u reeds in het bezit van andere onderzoeken dan dat van het EIB inzake dit onderwerp en kunt u die met de Kamer delen?

Antwoord vraag 9

Vooralsnog zie ik onvoldoende reden voor aanvullend onderzoek. Zoals is aangegeven in reactie op de motie De Vries 4) en in antwoord op Kamervragen 5) zal ik de komende periode werkbezoeken afleggen verspreid over heel Nederland. De woningbouwproductie en de mogelijke knelpunten daarbij zullen in die gesprekken aan de orde komen. De verantwoordelijkheid om vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen, ligt op decentraal niveau. Het Rijk levert een bijdrage om het inzicht in vraag en aanbod te vergroten. Zo heeft ABF Research in opdracht van het ministerie van BZK een woningbehoefteprognose voor de langere termijn (tot 2040) gemaakt, waarvan de samenvatting bij de recent gepubliceerde Staat van de Woningmarkt 6) is gevoegd. De cijfers zijn ook voor verschillende regios en gemeenten online 7) beschikbaar. Verder zijn er in opdracht van het ministerie van BZK en de provincie Zuid-Holland door RIGO Research en Advies onderzoek gedaan naar de beschikbare plancapaciteit in de Zuidelijke Randstad 8) en door Rebel naar de belemmeringen en oplossingsrichtingen bij binnenstedelijke transformatielocaties in de Zuidelijke Randstad 9). Deze rapporten staan op www.rijksoverheid.nl. Daarnaast is het in het antwoord op vraag 5 genoemde onderzoek van het PBL beschikbaar via de website van het PBL. Deze PBL studie wordt verder verdiept in een studie naar de transformatiepotentie van de bestaande stad. De verdiepingsstudie wordt uitgevoerd door Brink groep in opdracht van BPD. Meerdere publieke en private partijen werken mee aan deze studie. Met de rapporten die ik hier noem, ben ik overigens niet uitputtend.

4) 34550 XVIII nr. 36

5) Aanhangsel Handelingen II 2016/2017, nr. 544

6) 32847 nr. 282

7) https://primos.datawonen.nl/

8) RIGO Research en Advies (2016) Binnenstedelijk bouwen in de Zuidelijke Randstad - Vergelijking van planaanbod, nieuwbouw en woningbehoefte.

9) Rebel (2016) Vervolg MIRT-onderzoek / Uitvoering City deal;Complexe transformatieopgaven Zuid-Hollandse Steden. Analyse van belemmeringen en mogelijke oplossingsrichtingen bij binnenstedelijke transformatielocaties in een scala aan Zuid-Hollandse steden.

Vraag 10

Kunt u aangeven of en zo ja hoe de bovenstaande thematiek een plek gaat krijgen in de nog op te stellen Nationale Omgevingsvisie? Kunt u voorts in grote

lijnen reeds aangeven wat u hierover in deze Nationale Omgevingsvisie gaat opnemen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 10

De thematiek van de woningbouwopgave komt inderdaad aan de orde in de Nationale Omgevingsvisie. In deel 1 van de Nationale Omgevingsvisie worden de verschillende strategische opgaven geschetst waar Nederland voor staat. Uw Kamer ontvangt deel 1 van de NOVI in het eerste kwartaal van 2017.

Vraag 11

Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden vóór het Notaoverleg Uitvoeringsregelgeving Omgevingswet voorzien op 19 december 2016?

Antwoord vraag 11

Ja.

Artikel delen