Menu

Filter op
content
Omgevingsweb

Actualiteiten overheidsprivaatrecht – maart 2018

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij.

3 april 2018

1.

Aansprakelijkheid voor principebesluiten

Een principebesluit kan niet worden aangevochten bij de bestuursrechter. Soms bevat een dergelijk 'besluit' echter een standpunt dat in bestuursrechtelijk opzicht onjuist is, bijvoorbeeld over de uitleg van het vigerende bestemmingsplan. Onder omstandigheden kan dat leiden tot schadeplichtigheid wegens onjuiste informatieverstrekking.

In een recent

vonnis

(zie ook dit

blog

) oordeelt de rechtbank Rotterdam dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door in een principebesluit mede te delen dat het volgen van een vrijstellingsprocedure op grond van de WRO niet noodzakelijk was. Opvallend is dat vervolgens slechts 67% van de schade voor vergoeding in aanmerking komt, omdat het principebesluit was gericht aan een professioneel architect. Deze architect had het bouwplan zelf gemaakt en was in het bezit van de bestemmingsplanvoorschriften. De rechtbank veronderstelt hem daarom bekend met het wettelijk stelsel van vergunningverlening, de betekenis van het bestemmingsplan daarin en de afwijkingen van het ingediende bouwplan ten opzichte van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt, gelet hierop, dat de architect niet zonder meer heeft mogen vertrouwen op de juistheid van de onjuiste gemeentelijke mededeling in het principebesluit.

2.

Onbevoegde vertegenwoordiging van gemeenten

Wil een toezegging een gemeente binden, dan zal zij in principe bevoegd gedaan moeten zijn. Gezien het bepaalde in art. 160 lid 1 sub e en art. 171 Gemeentewet betekent dit dat aan de toezegging een besluit van/namens het college van B&W ten grondslag moet liggen en de toezegging door/namens de burgemeester moet zijn gedaan. Gebeurt dit niet, dan zal niet snel sprake zijn van gebondenheid van de gemeente (zie daarover deze

annotatie

).

Een toezegging van een wethouder is dus in principe niet voldoende ('1 wethouder maakt nog geen college'), zo blijkt maar weer uit een recent

arrest

van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Daarin overwoog het hof dat door een wethouder (en een gemeenteambtenaar) gedane toezeggingen een gemeente in beginsel niet binden. Volgens het hof zou de geadresseerde van een dergelijke verklaring namelijk moeten weten dat een wethouder (of ambtenaar) daartoe niet bevoegd is. Dit doet er overigens niet aan af dat dergelijke onbevoegde toezeggingen wel als onrechtmatige daad aan een gemeente kunnen worden toegerekend als de gedraging in het maatschappelijk verkeer als een gedraging van de gemeente zelf te gelden heeft (zie dit

arrest

en het

vervolgarrest

). Ook daarvan zal echter niet snel sprake zijn. Dat de wethouder tijdens een informatieavond 'stellig heeft verklaard dat de kavelprijzen niet zouden dalen en alleen maar zouden stijgen', kan volgens het hof namelijk redelijkerwijs niet worden opgevat als een mededeling met de strekking dat het college nooit zal besluiten de kavelprijzen te verlagen. Deze mededeling is volgens het hof dan ook geen toezegging dat de gemeente de grondprijzen niet zal verlagen. Voor toerekening aan de gemeente ziet het hof dan ook eens te minder aanleiding.

3.

Exoneratie voor gebreken bij verkoop van vastgoed door overheden

Bij verkoop van vastgoed door overheden komt het regelmatig voor dat bij incourante panden in het verkooptraject aan potentiële gegadigden duidelijk moet worden gemaakt, dat de verkoper niet instaat (/aansprakelijk is) voor eventuele gebreken aan het pand. Een

uitspraak

van de rechtbank Den Haag van 14 maart 2018 leert dat een dergelijke uitsluiting van aansprakelijkheid (exoneratie) niet altijd letterlijk in de tekst van de overeenkomst hoeft te zijn opgenomen. De exoneratie kan ook voortvloeien uit het samenspel van tekst van de overeenkomst en de verkoopdocumentatie (incl. bijlagen). In voornoemde uitspraak kon de Staat zich onder meer vanwege de inhoud van de verkoopdocumentatie waarnaar in de overeenkomst werd verwezen en het feit dat een bestemmingsbepaling ontbrak beroepen op een dergelijke exoneratie voor door de koper gestelde gebreken aan de voormalige Noordsingel gevangenis te Rotterdam.

Om echter dergelijke uitlegkwesties van de koopovereenkomst te vermijden en aldus een geschil als dat tussen de Staat en koper van de Noordsingelgevangenis te voorkomen, doet een verkopende overheid er verstandig aan om een uitsluiting van aansprakelijkheid voor gebreken aan een pand expliciet op te nemen in de koopovereenkomst.

4.

Belemmeringenwet privaatrecht: serieuze en redelijke poging tot minnelijk overleg

Op 14 maart 2018 heeft de Afdeling een interessante

uitspraak

gewezen over de eisen aan het voorafgaand aan het opleggen van een gedoogplicht gevoerde minnelijke overleg. In het onderhavige geval werd het overleg gevoerd door Tennet. Zij had met rechthebbenden gesproken over het in ruil voor een vergoeding vestigen van een recht van opstal, waarbij gebruik werd gemaakt van een standaardovereenkomst. De Afdeling geeft aan dat dit een voldoende serieuze en redelijke poging is. Dat Tennet in dit geval niet bereid was om van de standaardovereenkomst af te wijken, in welke standaardovereenkomst stond vermeld dat de schade niet vooraf in één keer, maar achteraf per concreet geval werd vergoed, maakt het gevoerde overleg volgens de Afdeling niet onredelijk.

5.

Ontbinding van overeenkomst met zorgaanbieder

Wanneer is het aannemelijk dat een overeenkomst met een zorgaanbieder mag worden ontbonden? In een recente

uitspraak

van de rechtbank Gelderland ging het om een zorgaanbieder die onder meer excessieve declaraties had verstuurd. Zo bleek onder meer dat de zorgaanbieder voor een cliënt die meerdere maanden in het buitenland verbleef, 60 uur individuele begeleiding per maand in rekening had gebracht. Ook had de zorgaanbieder bij een cliënt in de laatste 17 dagen van diens leven 84 uur aan zorg gedeclareerd. Daarmee had de zorgaanbieder de zorgindicatie van deze cliënt precies opgemaakt, terwijl nabestaanden van de cliënt hadden verklaard dat de cliënt niet of nauwelijks zorg heeft ontvangen.

Uit de overeenkomst die de diverse gemeenten met de zorgaanbieder hadden gesloten, volgt dat de gemeenten tot ontbinding mochten overgaan als er sprake was van structurele niet-nakoming, al dan niet blijkend uit de uitkomsten van (materiële) controle. Gezien (i) de excessieve declaraties van de zorgaanbieder, (ii) het feit dat de zorgverleners van de zorgaanbieder niet over de juiste diploma's beschikten, (iii) er onderaannemers zonder hun toestemming waren ingeschakeld en (iv) er onvoldoende openheid was gegeven over de urenbesteding, komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat op voorhand aannemelijk is dat sprake was van structurele niet-nakoming aan de zijde van de zorgaanbieder. De door de zorgaanbieder ingestelde vorderingen die betrekking hadden op de nakoming van de overeenkomst worden door de voorzieningenrechter afgewezen.

AKD

Artikel delen