Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Actualiteiten overheidsprivaatrecht – januari 2019

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste ontwikkelingen in de rechtspraak op een rij.

7 februari 2019

  1. Gemeentelijk groen: aansprakelijkheid voor uitbrekende takken

Voor schade als gevolg van het omvallen van bomen en het afbreken van takken is de eigenaar van een boom niet zonder meer aansprakelijk. Sterker nog, het uitgangspunt is dat de boomeigenaar niet aansprakelijk is indien hij heeft voldaan aan zijn zorgplicht ten aanzien van het onderhoud en de controle van een boom. In een recent

vonnis

oordeelt de Rechtbank Gelderland evenwel dat een gemeente is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht. De gemeente was geadviseerd om een nader onderzoek te verrichten met betrekking tot de toestand van de boom en de gevaren die daarmee samenhangen, maar had dit advies niet opgevolgd. De rechtbank oordeelt daarom dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die de eiseres heeft geleden doordat een uitgebroken hoofdtak op eiseres was gevallen (zie hierover

dit blog

).

2.

Het opleggen van een contactverbod en toegangsverbod

In een

arrest

van het Hof Den Haag staat een gemeentelijk contactverbod naar aanleiding van doodsbedreigingen centraal. Het hof stelt voorop dat een gemeente bevoegd is om contacten met burgers en bedrijven te reguleren en te beperken. Van belang hierbij zijn de ernst en frequentie van de voorvallen en de noodzaak voor de gemeente (als overheidslichaam en werkgever) om haar personeel bescherming te bieden. De aard van de opgelegde beperkingen, gelet op de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, speelt uiteraard ook een rol. Het hof oordeelt verder dat niet doorslaggevend is dat geen strafrechtelijke veroordelingen zijn gevolgd naar aanleiding van aangiften van de gemeente. Ook wanneer er geen sprake is van bewezen strafbare feiten kan aanleiding bestaan om een contactverbod op te leggen. In dit geval beschikte de gemeente over een gegronde reden om beperkingen op te leggen, en zijn hierbij de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht genomen. Het opleggen van het contactverbod was dan ook niet onrechtmatig. In dit verband kan ook worden gewezen op een (recent gepubliceerd)

arrest

van het Gerechtshof Amsterdam. Hierin is een toegangsverbod aan de orde dat was opgelegd aan een raadslid.

3.

Gemeenten, gebiedsontwikkeling en dwaling

Met een

vonnis

van 23 januari 2019 is een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan de ontwikkeling van de Noorderplassen te Almere. Helaas voor de gemeente loopt (

ook

) dit hoofdstuk niet goed voor haar af. De rechtbank oordeelt namelijk dat de gemeente heeft nagelaten om essentiële informatie mede te delen aan haar contractspartner (Vomar). Hierdoor kon Vomar de naar aanleiding van een tenderprocedure gesloten koopovereenkomst op grond van dwaling vernietigen, voor zover het betreft een tenderbijdrage van bijna 2,5 miljoen. Centraal stond de woningbouwprognose die de gemeente bij de tender had verstrekt. Vóór het sluiten van de koopovereenkomst wist de gemeente dat een flink deel van de woningen niet gebouwd zou worden en er dus ook heel wat minder potentiële Vomar-klanten bij zouden komen. Omdat de gemeente deze essentiële informatie niet met Vomar heeft gedeeld, kon Vomar de koopovereenkomst ex art. 6:228 onder b BW (dwaling wegens schenden mededelingsplicht) vernietigen. In dit geval wordt het schenden van de mededelingsplicht ook onrechtmatig geacht door de rechtbank, zodat de gemeente tevens tot vergoeding van de door Vomar geleden schade wordt veroordeeld. Dit laatste is zeker

geen automatisme

.

4.

Gemeenten en opzegging van duurovereenkomsten (voor onbepaalde tijd)

In een arrest van

8 januari 2019

laat het Hof 's-Hertogenbosch zich uit over het leerstuk van opzegging van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Vaste jurisprudentie is dat zulke overeenkomsten in beginsel opzegbaar zijn. Wel kunnen i) deze naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar zijn en ii) kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging alleen mogelijk is als een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. In dit arrest speelde de vraag of één van deze twee uitzonderingen zich voordeed. Onderwerp van geschil waren toetredingsovereenkomsten die een aantal gemeenten met Obragas had gesloten. Hierin stond (onder meer) dat de gemeenten aan Obragas om niet het recht verleenden om de voor de distributie van gas benodigde leidingen in gemeentegrond te (ver-)leggen. De gemeenten zeggen deze overeenkomsten op. Onder meer omdat (i) deze niet meer aansloten bij de gerezen zakelijke en maatschappelijke verhoudingen en (ii) de gemeenten besloten hadden met een Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren te gaan werken. Naar het oordeel van het hof leveren deze gronden een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging op en is ook niet gebleken dat de toetredingsovereenkomsten naar de bedoeling van partijen niet opzegbaar zijn. De gemeenten mochten dus opzeggen.

5.

Spoedeisend belang en gelijkheid bij tenderprocedure gronduitgifte

Dit

vonnis

in kort geding gaat over gelijke kansen bij gronduitgifte door gemeenten. De gemeente wilde het oude gemeentehuis verkopen aan een ontwikkelaar voor de vestiging van een Coop-supermarkt. Een franchisenemer van een concurrent was het hier niet mee eens. De gemeente had hem de kans moeten geven voor de koop in aanmerking te komen, nu hij zijn interesse in het perceel medio 2016 al kenbaar had gemaakt, zo stelde de franchisenemer. De voorzieningenrechter stelt voorop dat er geen sprake is van spoedeisend belang in kort geding. Hoewel de franchisenemer diens interesse al in 2016 kenbaar had gemaakt, was op grond van een gemeentelijk 'masterplan' uit mei 2016 al duidelijk dat de gemeente voornemens was aldaar een supermarkt van de concurrent mogelijk te maken. Desondanks had de franchisenemer geen verdere actie ondernomen. Omdat hij geen goede verklaring had voor dit 'stilzitten', ontbrak dus het spoedeisend belang. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog dat het maar de vraag is of er in dit geval sprake is van gelijke gevallen. De ontwikkelaar had in de tussentijd namelijk een aanzienlijke grondpositie opgebouwd in de omgeving. Een grondpositie die de franchisenemer niet had. Gelet op de unieke positie van de ontwikkelaar was het dus onzeker of de gemeente überhaupt gehouden zou zijn geweest om een verdelingsprocedure te organiseren.

6.

Het (tijdelijk) verhuren van een schoolgebouw aan derden

In een

uitspraak

van 17 januari jl. oordeelde de rechtbank over de vraag of een organisatie voor kinderopvang ontruimingsbescherming als bedoeld in art. 7:230a BW toekomt. Het ging hierbij om het door een gemeente eindigen van de huurovereenkomst voor een aantal ruimten in een schoolgebouw voor basisonderwijs. De kinderopvangorganisatie beriep zich op het feit dat bij de (stilzwijgende) verlenging van de huurovereenkomst niet (expliciet) was overeengekomen dat sprake was van verhuur als bedoeld in art. 108 Wet op het Primair Onderwijs ('WPO'). Dit artikel sluit in lid 4 uit dat een huurder van 7:230a BW-bedrijfsruimte aanspraak kan maken op de wettelijke ontruimingsbescherming van art. 7:230a BW. De rechtbank oordeelt dat de kinderopvangorganisatie geen ontruimingsbescherming toekomt, omdat de huurverhouding tussen partijen ook tijdens de verlenging door art. 108 WPO wordt beheerst. De rechtbank acht daarbij van doorslaggevend belang dat huurder wist dat de gemeente het gehuurde nodig had om deze enkele maanden na de verlenging in gebruik af te staan aan de (inmiddels met ruimtegebrek kampende) basisschool.

7.

Vergoeding via vaststellingsovereenkomst of verordening?

Hadden partijen een schadevergoeding afgesproken ook al was de concept vaststellingsovereenkomst niet getekend? En mocht de gemeente wel een schadevergoeding toekennen aan een school in een vaststellingsovereenkomst? Deze vragen stonden centraal in een

uitspraak

van het Hof Den Bosch van 15 januari 2019 in een geschil over een vaststellingsovereenkomst rondom de verzelfstandiging van een openbare school. Het Hof komt allereerst tot het oordeel dat partijen een schadevergoeding zijn overeengekomen. De concept vaststellingsovereenkomst was dan wel niet getekend, maar er was overeenstemming. Dit volgde onder meer uit een B&W-advies waarin de vaststellingsovereenkomst aangehaald werd als een afspraak. De gemeente betoogde verder dat gemeentelijke uitgaven voor primair onderwijs via een verordening moeten gebeuren en dat dit niet via een overeenkomst kon. Het Hof wijst dat betoog af; de gemeente had daarvoor onvoldoende gesteld. Bovendien is een vaststellingsovereenkomst ook geldig als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht (tenzij er sprake is van strijd met de goede zeden of de openbare orde).

Artikel delen