Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Aanbiedingsbrief bij nota naar aanleiding verslag wetsvoorstel aanpassing Crisis- en herstelwet

Minister Ollongren stuurt de Eerste Kamer de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging Crisis- en herstelwet in verband met versnelling woningbouw en faciliteren.

18 april 2019

Nieuws

Hierbij bied ik u de beantwoording aan van de vragen die de leden van de vaste commissie voor infrastructuur, waterstaat en Omgeving hebben gesteld in het verslag, vastgesteld op 9 april. In deze nota naar aanleiding van verslag worden de vragen beantwoord die door de leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks zijn gesteld.

35013 Wijziging Crisis- en herstelwet in verband met versnelling woningbouw en faciliteren duurzame ontwikkeling (35013)

NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Inleiding

Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van het verslag dat de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving heeft uitgebracht over het onderhavige wetsvoorstel. De regering dankt de leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks voor de gestelde vragen. Met deze nota naar aanleiding het verslag gaat de regering in op de vragen, die door de leden van de beide fracties zijn gesteld. De vragen worden per fractie beantwoord.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het als een omissie ziet dat de colleges van burgemeester en wethouders (hierna: het college) niet verplicht zijn de aanmelding van experimenten voor de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) eerst aan de gemeenteraad voor te leggen. Naar aanleiding van de vraag van de leden van de PvdA-fractie merkt de regering op dat dit geen omissie is.

Voor aanmelding van een gemeentelijk experiment of een project of gebied bij een tranche in het kader van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is een schriftelijke aanvraag van een bestuursorgaan vereist. Niet is gespecificeerd of het een aanvraag is van het college of van de gemeenteraad. Beide is mogelijk. In het kader van de plicht om de gemeenteraad actief te informeren is het de verantwoordelijkheid van het college om de gemeenteraad te betrekken, wanneer het een nieuw experiment of een project of gebied voor een experiment aanmeldt. De regering heeft er vertrouwen in dat de verschillende colleges hier op correcte wijze mee omgaan. Dit vertrouwen is mede gebaseerd op de ervaringen van de afgelopen jaren met de aanmeldingen die zijn opgenomen in de achttien tranches van het Besluit uitvoering Chw. Die ervaringen laten zien dat gemeenteraden goed betrokken worden. Bij gesprekken die vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden gevoerd ter uitwerking van een gemeentelijk experiment of de aanmelding van een project of gebied wordt altijd geadviseerd om de gemeenteraad vroegtijdig te informeren en betrekken. In hoeverre en in welk stadium de gemeenteraad vervolgens op de hoogte wordt gesteld behoort tot de verantwoordelijkheid van het betreffende college. Het college heeft hier ook baat bij omdat de gemeenteraad veelal nog verantwoordelijk is voor de uitvoering van het experiment. Denk bijvoorbeeld aan het vaststellen van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte door de gemeenteraad.

De leden van de PvdA-fractie vragen of naar de mening van de regering voldoende in de voorkeursvolgorde passende, gewenste locaties worden voorgedragen, gegeven de ladder voor duurzame verstedelijking.

De regering rapporteert halfjaarlijks over de beschikbare bouwplannen in de zogeheten inventarisatie plancapaciteit. Een nieuwe update daarvan zal de regering in het voorjaar bij de Staat van de Volkshuisvesting aan de Kamer toezenden. Uit de meest recente inventarisatie in het najaar 2018 bleek dat er op landelijk niveau voldoende bouwplannen zijn om te voldoen in de woningbehoefte. Onderliggend is er binnen enkele regios wel sprake van een tekort aan bouwplannen en is de hardheid van bouwplannen in meerdere regios een aandachtspunt. Dit is dan ook de reden dat ik in divers regios Woondeals sluit om onder andere afspraken te maken over het monitoren van de plancapaciteit. Daarbij gaat het erom dat regios een realistische planning maken om tijdig genoeg te bouwen, niet alleen qua aantallen maar ook wat betreft het juiste type woningen op de juiste plek in een aantrekkelijke leefomgeving. Ook heb ik provincies opgeroepen om een actieve rol te nemen in de woningbouw en te borgen dat er in de regios een woningbouwprogrammering ligt die aansluit bij de woningbehoefte. Uiteraard dient het uitgangspunt van die programmering te zijn dat regios eerst binnenstedelijke mogelijkheden benutten, maar als dat niet voldoende is om tijdig genoeg te bouwen kan men ook kijken naar andere mogelijkheden, bijvoorbeeld aan de randen van de stad. Het is aan de provincie om te toetsen of bouwplannen in dit beleid passen. Het maken van een regionale programmering (in afstemming met de provincie) kan het voor gemeenten veel eenvoudiger maken om te voldoen aan de Ladder, omdat een gemeente voor de onderbouwing van de behoefte aan woningen met een verwijzing kan aantonen dat een ontwikkeling passend is binnen de regionale woningbehoefteraming.

De leden van de PvdA-fractie menen dat de werkwijze dat de gemeenteraad, burgers en bedrijven pas nadat de planvorming in een conceptbesluit door het college is vastgesteld worden betrokken, niet past bij de werkwijze die wordt voorgestaan onder de Omgevingswet. In reactie op de vraag van de leden van de PvdA-fractie of de regering het hier mee eens is stelt de regering dat vroegtijdige betrokkenheid belangrijk is.

In de praktijk blijkt dat steeds meer gemeenten betrokkenen vroeg in het planproces betrekken bij de voorbereiding. Ook de raad wordt in de meeste gevallen in een vroeg stadium meegenomen. Dat betekent dat het concept-besluit niet pas gedeeld wordt nadat het college het heeft vastgesteld. Vroegtijdig betrekken van de omgeving en de raad zorgt ervoor dat verschillende perspectieven, kennis en creativiteit snel op tafel komen. Zo zorgt participatie voor meer draagvlak en betere besluiten. Dit kan tijdwinst opleveren. Veel gemeenten experimenteren met nieuwe vormen van participatie. De gemeente Delft is een goed voorbeeld met het project Delfts Doen. Net als in het kader van de betrokkenheid van de gemeenteraad geldt dat het de verantwoordelijkheid is van het college om burgers en bedrijven op het juiste moment te betrekken bij een experiment. Participatie is maatwerk. De regering heeft er alle vertrouwen in dat de verschillende colleges hier op correcte wijze mee omgaan. Bij gesprekken die worden gevoerd ter uitwerking van een gemeentelijk experiment of de aanmelding van een project of gebied wordt altijd geadviseerd om de gemeenteraad, burgers en bedrijven vroegtijdig te informeren en te betrekken. In hoeverre en in welk stadium ze vervolgens op de hoogte worden gesteld, behoort tot de verantwoordelijkheid van het betreffende college.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering alsnog positief wil overwegen om een publicatieplicht op te nemen bij de aanmelding van nieuwe gebieden.

De regering begrijpt dat in sommige gevallen de regeling uit een AMvB een abstract karakter kan hebben. Een voorbeeld hiervan is het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Bij een dergelijk experiment is voor belanghebbenden pas duidelijk wat de gevolgen zijn op het moment dat het bestemmingsplan van de gemeente vorm krijgt. De aanwijzing bij ministeriële regeling van een project of gebied waarvoor dit bestemmingsplan kan worden gemaakt verandert dit niet. Ook dan wordt pas duidelijk wat de eventuele gevolgen voor belanghebbenden zijn wanneer de ideeën rond het betreffende bestemmingsplan enige vorm krijgen. Het ligt daarom voor de hand om belanghebbenden te betrekken bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit gebeurt in veel gevallen door maatwerk. Voorbeelden zijn zoals gezegd Delft maar ook de gemeente Soest heeft voor de ontwikkeling van Soesterberg Noord bewoners en bedrijven in een zeer vroeg stadium van de planvorming betrokken. Met het oog hierop vindt de regering het niet nodig om een publicatieplicht voor de aanmelding van gebieden alvorens deze worden opgenomen in de ministeriële regeling te introduceren.

De leden van de PvdA-fractie wijzen op drie wijzigingen uit het wetsvoorstel waar naar mening van de leden van de PvdA-fractie de gemeenteraad op inconsistentie wijze wordt betrokken. Naar aanleiding hiervan vragen de leden van de fractie van de PvdA, onder verwijzing naar amendementen die tijdens de behandeling van voorliggend wetsvoorstel en de Invoeringswet Omgevingswet zijn aanvaard met betrekking tot de rolverdeling tussen de gemeenteraad en het college, of het niet onwenselijk is dat er nu een andere regeling gaat gelden dan onder de Omgevingswet vanaf 2021.

Het betreft het in overeenstemming brengen van het projectuitvoeringsbesluit met de normale gang van zaken in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Ten tweede de wijziging dat het college vooraf gevallen kan aanwijzen waarin zij geen verklaring van geen bedenkingen hoeft af te geven wanneer een ander bestuursorgaan een vergunning verleent die van invloed is op een ontwikkelingsgebied. Ten derde het feit dat de gemeenteraad niet verplicht betrokken hoeft te worden bij de aanmelding van een experiment of een project of gebied voor een experiment. Deze drie gevallen zijn niet vergelijkbaar. Het gaat om andere situaties, die anders moeten worden beoordeeld. Onderstaand zal naar aanleiding van de vraag van de leden van de PvdA-fractie nader op de drie wijzigingen worden ingegaan. In antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie merkt de regering op dat het projectuitvoeringsbesluit een figuur is die naar zijn rechtsgevolg overeenkomt met een vergunning. In relatie tot het bestemmingsplan gaat het om een omgevingsvergunning voor een activiteit die afwijkt van een bestemmingsplan. Met het wetsvoorstel zoals het aanvankelijk bij de Tweede Kamer werd ingediend, is voor de bevoegdheid tot het nemen van het projectuitvoeringsbesluit aangesloten bij de bevoegdheidsverdeling in Wabo. Daarin is het college bevoegd tot het verlenen van zon omgevingsvergunning, waarbij, onder gelijkwaardige condities als in de Wabo, de gemeenteraad betrokken is in de vorm van een verklaring van geen bedenkingen. Discussie in de Tweede Kamer hierover heeft geleid tot het amendement waarin de gemeenteraad bevoegd blijft voor het projectuitvoeringsbesluit, tenzij het gaat om een project dat reeds door de gemeenteraad in een structuurvisie of bestemmingsplan voor woningbouw is aangewezen. Deze verdeling zal in de Omgevingswet niet zo worden ingevuld. Het projectuitvoeringsbesluit zal in de Omgevingswet niet meer zal terugkeren. Om die reden vindt de regering de op zichzelf afwijkende regeling niet onwenselijk of bezwaarlijk. Het resultaat van de bij amendement ingevoerde regeling leidt ook tot het door de regering beoogde resultaat dat in meer gevallen het college van burgemeester en wethouders bevoegd is tot vaststelling van het projectuitvoeringsbesluit en betrokkenheid van de gemeenteraad in alle gevallen is geborgd.

Met betrekking tot de wijziging dat het college gevallen kan aanwijzen waarin zij geen verklaring van geen bedenkingen hoeft af te geven wanneer een ander bestuursorgaan een vergunning verleent voor een activiteit die wordt verricht binnen het ontwikkelingsgebied moet geconcludeerd worden dat dit een wezenlijk andere situatie is dan bij het projectuitvoeringsbesluit of vergunning voor afwijking van het bestemmingsplan. In die situatie neemt het college een besluit en de gemeenteraad heeft de kans om zich uit te spreken door al dan niet een verklaring van geen bedenkingen te verlenen. In dit geval neemt een ander bestuursorgaan een besluit dat van invloed is op de te optimaliseren milieugebruiksruimte in een ontwikkelingsgebied waar het college bevoegd gezag is. Het college toetst vervolgens of met het oog op het optimaliseren van de milieugebruiksruimte een verklaring van geen bedenkingen kan worden verleend. Er is daarom ook geen verband met de door de leden van de PvdA-fractie aangehaalde amendementen. De werkwijze van de Chw bij de aanmelding van experimenten of projecten of gebieden voor experimenten sluit aan bij de wijze waarop hier na inwerkingtreding van de Omgevingswet mee om zal worden gedaan. De aangehaalde amendementen zien op de vergunningprocedure. Niet op procedure rond aanmelding van experimenten. Wel strekt het zowel onder de Omgevingswet als onder de Chw ter aanbeveling om de gemeenteraad vroegtijdig in te lichten.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het mogelijk acht de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan te gebruiken voor bouwplannen met een omvang van 100 tot 2.000 woningen.

In reactie hierop wil de regering benadrukken dat het een gemeentelijke afweging is of dergelijke bouwplannen worden gerealiseerd middels een afwijkvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo. De Wabo stelt in ieder geval geen begrenzing qua woningaantallen. Ook bij afwijking van het bestemmingsplan moet ongeacht de grote van het project- een zorgvuldige afweging worden gemaakt. Bij deze afweging is de betrokkenheid van de gemeenteraad gegarandeerd via een verklaring van geen bedenkingen. Overigens zal in de regel bij het verzoek om in één keer 2000 woningen te bouwen worden gekozen voor aanpassing van het bestemmingsplan. In het verlengde hiervan vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering de mening met hen deelt dat bij bouwplannen met een dergelijke omvang een voorafgaande locatieafweging gewenst is. De afweging of bepaalde plannen via een afwijkvergunning passen binnen de ruimtelijke omgeving is naar de mening van de regering aan het gemeentebestuur. Een verkenning van locatiealternatieven kan daarbij aan de orde komen via een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks vragen in te gaan op de argumentatie die ten grondslag ligt aan het wetsvoorstel. Zij vraagt of de Chw alleen een tussenoplossing is in afwachting van aanpassing van reguliere wetgeving en overgang naar de Omgevingswet.

De regering wil benadrukken dat de Chw niet alleen een tussenoplossing is. Een groot aantal experimenten die mogelijk worden gemaakt lopen vooruit op toekomstige regelgeving, waaronder de Omgevingswet. Het belangrijkste voorbeeld hiervan is het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte dat vooruitloopt op het omgevingsplan. Maar ook een experiment als het elektrificeren van het mijnbouwplatform Ameland-Westgat wordt uitgevoerd om duurzaamheid te stimuleren. Door deze experimenten worden initiatieven nu al mogelijk gemaakt en versneld in bepaalde gebieden. Knelpunten worden opgelost. Dat is een belangrijk doel van dit wetsvoorstel. Het versnellen van woningbouw en het faciliteren van duurzame ontwikkeling, zoals het verduurzamen van het energiegebruik staan centraal. Overigens worden met dit wetsvoorstel de criteria waaraan de experimenten moeten voldoen aangepast. In de toekomst moeten experimenten niet meer cumulatief voldoen aan de drie wettelijk genoemde criteria zoals GroenLinks aangeeft. Duurzame ontwikkeling komt centraal te staan als criterium. Daarnaast moeten de experimenten een bijdrage leveren aan de economische structuurversterking of bijdragen aan innovatieve ontwikkelingen.

Naar aanleiding van de vraag van GroenLinks hoe de regering erop toeziet dat wetgeving die als belemmering of knelpunt wordt beschouwd daadwerkelijk wordt aangepakt benadrukt de regering dat het realiseren van effectieve regelgeving uitgangspunt is.

Experimenten kunnen bijdragen aan de totstandkoming van slimmere regelgeving. Experimenten worden aangegaan voor bepaalde tijd. Het is daarom nooit een permanente oplossing. Dat betekent dat het noodzakelijk is op basis van de uitkomsten van het experiment na te denken over het gewenste vervolg. De Leegstandswet en de Huisvestingswet 2014 worden toegevoegd om enerzijds knelpunten op te lossen in het kader van de woningbouwopgave en anderzijds om vooruitlopend op een eventuele wijziging van wet- en regelgeving te kunnen experimenteren met voorstellen die in de praktijk worden gedaan. De ervaringen die vervolgens worden opgedaan kunnen gebruikt worden bij het opstellen van een wetswijzing. Dit leidt tot kwalitatief betere regelgeving.

De leden van de GroenLinks vragen of er recentere evaluaties dan de evaluatie van het WODC zijn waarin een verband is gevonden tussen een versnelling in besluitvorming, de bestuursrechtelijke procedure en het daadwerkelijk (sneller) realiseren van de projecten waarop deze versnelling van toepassing is.

Zoals de regering reeds in de memorie van antwoord heeft opgemerkt blijkt uit de Voortgangsrapportages die jaarlijks naar het Parlement worden verstuurd dat projecten profiteren van de experimenteermogelijkheden. Door toepassing van de mogelijkheden lukt het gemeenten om sneller ontwikkelingen mogelijk te maken of ontwikkelingen te realiseren die zonder een experiment niet mogelijk zijn. In Soesterberg-Noord is bijvoorbeeld dankzij toepassing van de mogelijkheden van het ontwikkelingsgebied eerder gestart met de bouw van huurwoningen. De gemeente had via het experiment ontwikkelingsgebied de mogelijkheid bedrijven te dwingen medewerking te verlenen aan de ontwikkeling. Deze stok achter de deur heeft ertoe bijgedragen dat de ontwikkeling in goed overleg is gerealiseerd. Voorts vragen de leden in te gaan op de kanttekening van het WODC dat de doelstelling van de Chw maar zeer ten dele is waargemaakt, met name omdat er geen eenduidig verband is tussen versnelling van de procedure en de uitvoering van een project. De regering heeft in de memorie van antwoord aangegeven dat zij van begin af aan heeft onderkend dat voor een voortvarende aanpak cultuurfactoren en externe factoren vaak belangrijker zijn dan wettelijke bepalingen. Aanpassing van wet- en regelgeving mag daarom niet worden overschat. De regering onderkent dat versnelling van procedures niet per definitie leidt tot versnelde uitvoering van een project. Waar de regering in de memorie van antwoord ook op wijst is dat 11 van de 40 projecten hebben geprofiteerd van de versnellingen. Verder blijkt uit het WODC-onderzoek dat de versnellingen van de Chw voor nog 4 van de 40 projecten tot snellere uitvoering hebben geleid. Hierbij moet worden opgemerkt dat gezien de looptijd van het project als geheel deze tijdwinst relatief beperkt was. Dit betekent dat in 38% (15 op 40) van de gevallen versnelling wordt geboekt. De overige 25 projecten hebben onder meer niet geprofiteerd omdat geen sprake was van een relatief snelle uitspraak, omdat het beroep gegrond was, omdat het aanhangig zijn van het beroep niet leidde tot uitstel van de uitvoering van het project of dat de start of voortzetting van het project pas plaatsvond, langere tijd nadat de bestuursrechter uitspraak had gedaan.1 Hieruit maakt de regering op dat de versnelling van procedures wel degelijk in een groot deel van de gevallen effect heeft. Dat dit effect niet in alle gevallen optreedt leidt er niet toe dat de regering van mening is dat de doelstelling van de Chw niet is behaald.

1 Crisis- en herstelwet: tweede evaluatie procesrechtelijke bepalingen (WODC-publicatie 2332 van april 2014),

Groningen/Tilburg: Rijksuniversiteit Groningen/Universiteit van Tilburg 2014, p. 9.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke exacte problemen de regering tegenkomt op gebieden waartoe huidige wet- en regelgeving geen oplossing biedt en de Chw wel. De leden vragen daarbij aan de hand van de projecten die genoemd zijn in de memorie van antwoord een vergelijking te maken tussen de huidige wet- en regelgeving en de Chw. In de memorie van antwoord zijn drie projecten genoemd te weten Soesterberg-Noord, The Green Village en Alphen aan den Rijn. Onderstaand wordt nader op de voorbeelden ingegaan.

Soesterberg-Noord is een bestaand bedrijventerrein waar woningbouw mogelijk is gemaakt. Huidige wet- en regelgeving bood de gemeente Soest onvoldoende mogelijkheden om de bestaande milieugebruiksruimte zo te optimaliseren dat bepaalde bedrijven kunnen worden voortgezet en daarnaast woningbouw kan worden mogelijk gemaakt. Met toepassing van het ontwikkelingsgebied en bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kan ongebruikte milieuruimte makkelijker worden ingeperkt. Ook kan tijdelijk worden afgeweken van bijvoorbeeld geluidnormen (mits een binnenwaarde van 33db wordt gegarandeerd) om woningbouw eerder mogelijk te maken en bedrijvigheid langer de tijd worden gegeven om zich aan te passen aan hun omgeving met een verlengde voorlopige bestemming. Door op innovatieve wijze te werken heeft de gemeente met de herstructurering van Soesterberg-Noord schaarse ruimte duurzaam gebruikt en bijgedragen aan werkgelegenheid. Daarnaast draagt de ontwikkeling van Soesterberg-Noord financieel bij aan de versterking van de ecologische hoofdstructuur.

The Green Village in Delft is een proeftuin voor duurzame innovaties. Bij het testen van deze innovaties loopt men vaak tegen wet- en regelgeving aan. Daarom is het Bouwbesluit 2012 voor een groot deel buiten toepassing verklaard op het terrein van The Green Village. De eisen voor constructieve veiligheid en brandveiligheid zijn wel in stand gelaten. Het spreekt voor zich dat het bieden van dergelijke ruimte aan innovaties niet mogelijk is binnen bestaande wet- en regelgeving.

Verder heeft de gemeente Alphen aan den Rijn een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld voor de transformatie van het gebied Rijnhaven-Oost. De gemeente liep daar onder andere aan tegen het feit dat op voorhand nog niet duidelijk is welke ontwikkelingen zullen starten, omdat dit afhankelijk is van initiatieven uit de markt. In dat geval is het lastig om op voorhand te verzekeren dat de kosten voor de gebiedsontwikkeling kunnen worden verhaald. Daarom maakt de gemeente gebruikt van de mogelijkheid uit de Chw om het exploitatieplan pas op te stellen bij de aanvraag om een omgevingsvergunning in plaats van bij het bestemmingsplan. Ook gebruikt de gemeente de verbrede reikwijdte van het bestemmingsplan om te sturen op duurzaamheid. Dit is onder huidige wet- en regelgeving niet goed mogelijk het niet gezien wordt als een onderdeel van de goede ruimtelijke ordening. De verbrede reikwijdte biedt de mogelijkheid om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving centraal te zetten. De ontwikkeling van Rijnhaven-Oost leidt tot economische structuurversterking in Alphen aan den Rijn.

Met het wetsvoorstel tot aanpassing van de Crisis- en herstelwet wordt het mogelijk gemaakt om voortvarender deel te kunnen nemen aan bestaande experimenten, Daarnaast kunnen meer experimenten worden vormgegeven door aanpassing van de criteria en kunnen door het toevoegen van meer wetten aan artikel 2.4 van de Chw meer experimenten worden mogelijk gemaakt die een bijdrage leveren aan duurzame ontwikkeling, innovatieve ontwikkeling en economische structuurversterking.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om nogmaals aan te geven wat de regering onder de term experiment verstaat en of deze term consequent wordt toegepast.

Naar aanleiding van deze vragen van de leden van de GroenLinks-fractie merkt de regering nogmaals op dat het experiment de afwijking van wet- en regelgeving betreft en niet de toevoeging van het concrete project of het gebied aan de experimenteerregeling. De regering erkent dat in de huidige Chw, de onderliggende uitvoeringsregelgeving enVoortgangsrapportagesdit onderscheid niet altijdduidelijkisgemaakt.Bij het opstellen vandit wetsvoorstel iseen duidelijke keuze gemaakt om ditonderscheid wel scherp temaken.Dit is mede ingegeven door de uitspraak vande Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Statewaar de leden van de GroenLinks-fractie ook aanrefereren.2In alle documentendie zijnopgesteld in het kader van dit wetsvoorstel is hetonderscheid tussen een experiment en een project en gebied gemaakt. In de toekomstigeuitvoeringsregelgeving en de Voortgangsrapportages zal dit worden voortgezet.Hierbij moet overigens worden opgemerkt dat soms het onderscheid tussen het experimenten project of gebiedniet goed gemaakt kan worden.In die gevallen zal het project of gebied deel uit maken vanhetexperiment en dus vande regeling op AMvB-niveau.Een voorbeeld hiervan ishet experimentcollectieve zuivering restwater (artikel 7r van het Besluit uitvoering Crisis-en herstelwet) inZaltbommel en Maasdriel.

De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat de regering maar ten dele isingegaan op de vraag of vooreen gebied ofproject waarbij wel degelijk wordt afgeweken van anderebepalingen weging opnieuwnoodzakelijk is.

Naar aanleiding hiervan vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de regering voorbeelden aande hand van de huidige projecten kanschetsen wanneer zij het niet noodzakelijk acht om te toetsten aan criteria van het voorgestelde artikel 2.4.Naar aanleiding vandeze vragenmerkt de regering op dat reeds in de memorie van antwoord isoverwogendathetgebied weliswaar een onderdeel van het experimentisals geheel, maardatde vormgeving vanhetexperiment in de AMvBdekernvormten in beginsel zoisvormgegevendat diegebiedsonafhankelijk is. In die gevallen kaneen projectof gebiedbij ministeriële regeling wordentoegevoegden is toetsing aan de criteria van artikel 2.4, derde lid, van de Chw niet nodig. Toevoeging vanhet project of gebied wijzigt de kaders van het experiment immers niet. Voorbeelden hiervanzijn het toevoegen van een gebied aan het experiment met hetbestemmingsplan met verbrede reikwijdte of het toevoegen van een gemeente aanhet experimentmet het voorschrijven vaneen lagere energieprestatiecoëfficiënt. Er kunnen ookgevallenzijn waarde samenhang tussen hetgebied of project en de regeling op AMvB-niveauzo groot is,dat hetvoor de hand ligt dat de kenmerken vanhet gebied worden meegenomen in de toets op AMvB- niveau. Een voorbeeldhiervan is hetelektrificeren van het mijnbouwplatform Ameland-Westgat. Mocht een ander gebiedof projectaaneen dergelijkexperiment worden toegevoegd dan is nieuwe weging noodzakelijk. De kaders moeten immersookop AMvB-niveau worden aangepast.Hetzelfde geldt voor een nieuw experiment dat gebiedsafhankelijk wordt opgesteld.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat gemeenten andere instrumenten buitende Chw geschikter vindendan het projectuitvoeringsbesluit. En of de regering hier onderzoek naarheeft gedaan.

In reactie op deze vragenmerkt de regering op dat uit gesprekkenmet de praktijken uit deverschillendeVoortgangsrapportages is gebleken dat gemeenten vaakvoor alternatievenkiezen ten opzichte vanhet projectuitvoeringsbesluit.De reden hiervoor is gelegen in de beperkingen die het projectuitvoeringsbesluit kent. Door het wegnemen van deze beperkingenverwacht de regering dat het projectuitvoeringsbesluit vaker zalworden toegepast.Debelangrijkstewijzigingen van het projectuitvoeringsbesluit die toename van detoepassing van dit instrument moeten bewerkstelligen zijn het toevoegen van eenmogelijkheid tot fasering van hetprojectuitvoeringsbesluit en de mogelijkheid om het projectuitvoeringsbesluit ook toe te passen alseen besluit in het kader van hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming moet worden genomen. Hierbij moet ook worden opgemerkt dat het amendement van de fracties van CDA, VVD, D66 enChristenUnie3waarmee het minimale aantal woningen naar 5wordt gebracht het instrument aantrekkelijker maakt.Toepassing vanhet projectuitvoeringsbesluit kan een versnelling van eenhalf jaar tot een jaar opleveren. Om die reden vindt de regering hetde moeite waard om hetprojectuitvoeringsbesluit in verbeterde vorm voort te zetten.Dezelfdevragenstellende leden vande GroenLinks-fractieoverdeLokale en (Boven)regionale projecten met nationale betekenis. Metbetrekking tot deze vraag merkt de regering op dat uit de Voortgangsrapportagesblijkt datdeelnemendegemeenten enthousiastzijnover het instrument. Het instrument wordt niet vaaktoegepast, omdat de mogelijkheden die dit experiment biedt ook beschikbaar zijn in de Wro. In de Wro bestaat echter in tegenstelling tot dit experiment geen verplichting om een met andere overheden afgestemde structuurvisie op te stellen. Ook kan een project-commissie altijd worden ingezet, dus op basis van vrijwilligheid en in dit experiment moet deze commissie verplicht worden ingezet. In de praktijk lijken gemeenten een voorkeur te hebben voor een meer vrijblijvende werkwijze, die meer ruimte biedt om de procedure op een eigen manier vorm te geven. Ondanks de beperkte toepassing wil de regering gemeenten toch ruimte blijven bieden om gebruik te maken van dit instrument. Het is daarbij belangrijk om op te merken dat er door dit wetsvoorstel geen wijziging wordt aangebracht in de voorwaarden die aan Lokale en (Boven)regionale projecten met nationale betekenis worden gesteld.

2 ECLI:NL:RVS:2018:616.3Kamerstukken II 2018/19,35 013, nr. 18;

Artikel delen