Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

7 vragen en antwoorden over de kruimellijst

Door het ministerie IenM zijn vorig jaar op Omgevingsweb en de bijbehorende LinkedIn groep een aantal vragen over de kruimellijst beantwoord. Omdat er nog steeds vragen worden gesteld over deze kruimellijst hebben we alle vragen en antwoorden in één artikel geplaatst. Het gaat om de volgende vragen en antwoorden:

11 oktober 2015

1) Kan artikel 4 ook worden toegepast voor afwijkingen op eerder verleende vrijstellinge, projectbesluiten of afwijkingsbesluiten?

Antwoord IenM:

Ja, artikel 4 kan ook toegepast worden na verlening van eerdere vergunningen voor afwijkingen van het bestemmingsplan.

2) Met kruimelafwijking kan vergunningvrij bijgebouw bij woning worden gewijzigd in tweede woning. Is dat de bedoeling?

Volledige vraag:

In de huidige regeling staat in artikel 5 lid 1 dat het aantal woningen niet toe mag nemen. Hiervoor is op dit moment een uitgebreide procedure of bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. In het voorstel van de nieuwe regeling is het mogelijk om middels de 'kruimelregeling' het gebruik van bestaande gebouwen te wijzigen naar woningen. Daarnaast is het mogelijk om vergunningsvrij een mantelwoning te bouwen of het gebruik te wijzigen naar mantelwoning. Als ik het goed begrijp is het nu mogelijk om eerst een gebouw vergunningsvrij te bouwen en vervolgens een aanvraag in te dienen voor gebruikswijziging middels een kruimelregeling. Het lijkt er dan ook op dat je bij een woning in de achtertuin dus niet alleen tijdelijk mantelzorg kan toestaan, maar ook een bijgebouw kan wijzigen middels een kruimelregeling naar een tweede woning. Dit lijkt me niet de bedoeling van de wijziging. Graag het verzoek om dit duidelijker te omschrijven in het artikel. Nu staat er verwijzingen in een ander artikel en zijn de zinnen nauwelijks leesbaar.

Antwoord IenM:

Een tweede woning kan niet worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk, als het hoofdgebouw zelf een woning is. De reden ligt in de eis dat een tweede woning niet functioneel verbonden is met een zich op hetzelfde perceel bevindende woning, maar zelf een zelfstandig hoofdgebouw gaat vormen. Wel is het mogelijk dat een dienstwoning bij een bedrijfsgebouw een bijbehorend bouwwerk is. Het gebruik van een bestaand bouwwerk kan met een kruimelafwijking worden gewijzigd naar een tweede woning.

3) Kan onderdeel 11, artikel 4 bijlage II Bor ook toegepast worden om af te wijken van de bouwregels bestemmingsplan of geldt dit artikel alleen voor het gebruik?

Stel dat je een tijdelijk bouwwerk wilt realiseren dat in strijd is met de bouwregels en de tijdelijke functie is ook in strijd met de bestemmingsomschrijving en gebruiksregels: Mag je dan onderdeel 11, artikel 4, bijlage II BOR toepassen en het e.e.a. realiseren middels een reguliere procedure. Of geldt voor het strijdig BOUWEN alsnog de uitgebreide procedure?

Onderdeel 11, artikel 4 bijlage II BOR geeft aan: "ander gebruik van gronden of bouwwerken voor een termijn van ten hoogste 10 jaar".

Dit doet vermoeden dat enkel tijdelijk anders GEBRUIK versneld gerealiseerd kan worden.

De toelichting geeft als voorbeeld: "realiseren tijdelijk (nood)gebouw voor tijdelijke winkelvestiging binnen agrarische bestemming".

Snel lezen doet dit vermoeden dat zowel het GEBRUIK als ook het BOUWEN zelf versneld gerealiseerd kan worden.

Gaat het in dit voorbeeld om 2 strijdigheden? Dus in strijd met het GEBRUIK (winkel ipv agarisch) en strijdig BOUWEN (dus agrarische bestemming heeft geen bouwmogelijkheden)?

Of zou het hier gaan om enkel strijdig GEBRUIK en laat de agrarische bestemming al bouwmogelijkheden toe waardoor het gebouw met een reguliere bouwvergunning verleend worden (dus niet in strijd met bouwregels).

Antwoord IenM:

Ja, het begrip gebruik ziet op gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c, van de Wabo. Het kan dus gaan om bestaande bouwwerken waarvan het gebruik tijdelijk wijzigt, maar ook om tijdelijk strijdig gebruik van gronden waarop tijdelijk bouwwerken worden gebouwd. Het begrip gebruik moet dus ruim worden uitgelegd, zoals planologisch ruimtegebruik waaronder het aanleggen van werken, het verrichten van werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken ook moet worden begrepen.

4) Zoals ik artikel 4, lid 9 lees, zou de huisvesting van arbeidsmigranten die elders werkzaam zijn, ook mogelijk zijn. is dit juist? Aangeven is dat bouwvolume OF oppervlakte niet mogen toenemen. Heeft het bevoegde gezag hier een keuze?

Antwoord IenM:

Het is de bedoeling, zo blijkt ook uit de toelichting van artikel 4, onderdeel 9, van Bijlage II, dat met het wijzigen van het gebruik niet alleen inpandige verbouwingen mogelijk zijn maar ook uitwendige, mits het bebouwde oppervlak of het bouwvolume niet vergroten. De twee voorwaarden bestaan naast elkaar en aan beide moet worden voldaan. Artikel 4, onderdeel 9, van Bijlage II biedt de mogelijkheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onderdeel 2o, van de Wabo, omgevingsvergunning te verlenen voor een logiesfunctie voor de huisvesting van werknemers die niet ter plaatse werkzaam zijn. Of dat wenselijk is hangt af van de plaatselijke omstandigheden en wordt ter afweging aan het bevoegd gezag overgelaten.

5) Kan artikel 4 onderdeel 9 duidelijker gemaakt worden dat bijvoorbeeld ook installaties op het dak tbv functiewijziging toegestaan zijn. Is niet duidelijker om het woordje "en" te vervangen door "of"?

Volledige vraag:

Bij toepassing van onderdeel 9 van artikel 4 van bijlage II van het Bor lopen we nu vaak aan tegen de beperking dat het alleen mag gaan om inpandige bouwactiviteiten. Dat zal worden opgelost met de wijziging, maar betekent de wijziging ook dat (bijvoorbeeld bij het omzetten van een winkel naar een restaurant) allerlei installaties, rookkanalen etc, op het dak of aan de gevel toegestaan zijn? Dat is wel gewenst wat ons betreft, maar het blijkt niet duidelijk uit de tekst van het artikel en/of uit de toelichting.

Graag de toelichting hierop aanpassen/uitbreiden/verduidelijken.

Is het noodzakelijk om te spreken van het woord "of" in plaats van het woord "en" in het artikel (uitbreiding bebouwde oppervlakte of vergroting bouwvolume). Ik kan me gevallen voorstellen waarbij een vergroting van het bouwvolume niet zo'n probleem is (extra bouwlaag bijvoorbeeld).

Antwoord IenM:

Het is toegestaan onderdelen van artikel 4 van Bijlage II met elkaar te combineren. Naar aanleiding van deze opmerking wordt aan artikel 4, onderdeel 4, van Bijlage II het zinsdeel toegevoegd van een uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard. Met toepassing van dat onderdeel kunnen installaties en rookkanalen bij de vergunningverlening voor de afwijking van het bestemmingsplan voor bijvoorbeeld de vestiging van een restaurant worden meegenomen.

6) Kun je met artikel 4 lid 11 (kruimel) een permanente woning bouwen vooruitlopend op een nieuw bestemmingsplan. Het bestemmingsplan zal binnen een termijn van 5 jaar worden gemaakt. Hierin zit dan ook de tijdelijkheid maar het bouwwerk blijft wel staan na de termijn. Kan dit?

Vraag:

De activiteit is in strijd met bestemmingsplan, maar past wel binnen artikel 4 Bor. Kan je deze activiteit in plaats van permanent eerst tijdelijk vergunnen om na een x aantal jaren te evalueren of deze activiteit wel wenselijk is. Dat kan nu nog niet bepaald worden.

Antwoord:

Bovenstaande vragen betreffende de mogelijkheden om een omgevingsvergunning te verlenen voor een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan. De kern van een tijdelijke omgevingsvergunning is dat vergunning wordt verleend voor iets dat tijdelijk is van aard of dat weer ongedaan gemaakt kan worden. Bij de bouw van een woning is dat in principe het geval. De woning kan immers weer worden gesloopt en verwijderd. Daarmee is het mogelijk en aannemelijk dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Er lijkt daarmee dus geen beletsel te bestaan om een tijdelijke vergunning te verlenen voor de bouw van een woning. Ook niet in het geval reeds bij het verlenen van de vergunning de intentie bestaat om met de wijziging van het bestemmingsplan de desbetreffende woning een permanente grondslag te geven. Afgevraagd kan wel worden wat de realiteitswaarde van een dergelijk scenario is. Het financiële risico is aanzienlijk in het geval het bestemmingsplan dat de woning permanent zou toestaan niet tot stand komt. De vraag is of een initiatiefnemer een dergelijk risico wil lopen.

Ten aanzien van de tweede vraag biedt de nota van toelichting expliciet aanknopingspunten. Een activiteit tijdelijk toestaan, teneinde op een later moment te bezien of de activiteit permanent mogelijk kan worden gemaakt, lijkt wel aanvaardbaar te zijn. Zie in dit verband ook de volgende delen uit de nota van toelichting. Opgemerkt wordt dat hier om interpretatievragen gaat, waarbij uiteindelijk in een geschil de rechter zal bepalen hoe de juiste uitleg van wettelijke voorschriften luidt.

Met het vervallen van artikel 5.18, eerste lid, van het Bor, is overigens ook de beperking vervallen dat slechts een tijdelijke vergunning kan worden verleend voor een activiteit die voorziet in een tijdelijke behoefte. Ook vanwege een activiteit die voorziet in een permanente behoefte, is het mogelijk om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien een bepaald gebruik waaraan permanente behoefte bestaat, tijdelijk in een bepaald bouwwerk plaatsvindt in afwachting van een definitieve huisvestingssituatie. Voorts is hiermee beoogd om een breuk tot stand te brengen met de thans strikt in de jurisprudentie gehanteerde benadering dat slechts een tijdelijke vergunning kan worden verleend indien het ten tijde van het nemen van het besluit, op basis van concrete en objectieve gegevens aannemelijk is dat aan de activiteit slechts behoefte bestaat voor de duur waarvoor de vergunning wordt verleend. De nieuwe benadering biedt op dat punt meer ruimte voor het tijdelijk toestaan van activiteiten. Op de grondslag van de aanvraag zoals ingediend en eventueel aangepast door de aanvrager, kan vergunning worden verleend om activiteiten voor een bepaalde tijdsduur toe te staan. Bij de aan die vergunning ten grondslag te leggen afweging speelt niet langer een rol dat het aannemelijk moet zijn dat er na de gegeven termijn in het geheel geen behoefte meer bestaat aan de activiteit. Het behoeft slechts feitelijk mogelijk en aannemelijk te zijn dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd, omdat immers anders impliciet de activiteit voor onbepaalde tijd zou worden vergund. Zo zal het bij het tijdelijk dempen van een natuurlijk waardevol moerasgebied, niet waarschijnlijk zijn dat de gevolgen daarvan zich feitelijk ongedaan laten maken. Bij de bouw van een flatgebouw met twintig verdiepingen dat slechts voor een duur van vier jaar aanwezig mag zijn, lijkt het evenmin aannemelijk dat, hoewel feitelijk niet onmogelijk, daadwerkelijke afbraak van het bouwwerk na afloop van die termijn zal plaatsvinden. Echter bij een leegstaand voor kantoorgebruik bestemd gebouw, waarin voor een duur van tien jaar studentenhuisvesting wordt toegestaan, ligt dat anders. Hoewel sprake zal zijn van een permanente behoefte aan studentenhuisvesting, ook na afloop van de in de vergunning gestelde termijn, is het goed voorstelbaar dat dit gebruik na de periode van tien jaar kan worden beëindigd. Het feit dat mede gelet op de grote hoeveelheid leegstaande kantoorruimte bij het verlenen van de vergunning niet is aan te geven wat na afloop van het tijdelijk gebruik met het gebouw gaat gebeuren, is daarbij op zichzelf niet relevant. Bij het verlenen van de vergunning behoeft slechts in voldoende mate aannemelijk te zijn dat het gebruik van het gebouw, na afloop van de gestelde termijn, daadwerkelijk kan en zal worden beëindigd. Een ander voorbeeld dat kan worden genoemd is de tijdelijke plaatsing van mobiele zorgunits, vooruitlopend op de verwezenlijking van plannen voor nieuwbouw van zorgwoningen. Denkbaar is dat daarbij een termijn in de vergunning wordt gesteld die, eventueel met een absolute einddatum, afhankelijk is van de datum van oplevering van de nieuw te bouwen zorgwoningen. Ook bij wijze van experiment is verlening van een tijdelijke vergunning mogelijk. Denkbaar is dat bij een recreatiecomplex met vakantiewoningen in eerste instantie voor de duur van drie jaar een feesttent wordt geplaatst, om daar elke maand een feest te organiseren voor eigen gasten. Deze tijdelijke vergunning is in zon geval mogelijk om te beproeven of dit een succesvol idee is, waarbij later kan worden beslist of er een definitieve voorziening kan komen.

Staatsblad 2014, nr. 333, blz. 25-26

7) Wat is de relatie bij tijdelijke afwijkingen tot de wet geluidshinder?

Antwoord:

Toetsing aan de Wet geluidhinder bij de omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan is alleen aan de orde wanneer het gaat om afwijken voor een termijn langer dan tien jaar. Artikel V van de pChw AMvB (Staatsblad 2014, nr. 333) wijzigt artikel 4.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh). Bij de wet pChw (Staatsblad 2013, nr. 144) zijn, in verband met het vervallen van artikel 2.12, tweede lid, van de Wabo, bepalingen gewijzigd van de Wet geluidhinder.

Zie in dit verband ook de toelichting op de hiervoor genoemde wijzigingen:

Bij dit onderdeel is artikel 4.2 van het Besluit geluidhinder gewijzigd. In dit artikel is bepaald in welke gevallen bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning tot afwijking van een bestemmingsplan de op grond van het Besluit geluidhinder geldende grenswaarden in zones langs spoorwegen in acht moeten worden genomen. Voor zones rond industrieterreinen en langs wegen is dit geregeld in de Wet geluidhinder. Met het oog op de in de wet pChw opgenomen wijzigingen van de Wabo waaraan bij dit besluit nadere uitwerking is gegeven, zijn de desbetreffende bepalingen van de Wet geluidhinder al gewijzigd bij de wet pChw, zoals gewijzigd bij de al in paragraaf 1 van het algemeen deel van deze nota van toelichting genoemde wijzigingswet pChw. Voor zones langs spoorwegen dienen dezelfde wijzigingen te gelden als voor de zones rond industrieterreinen en langs wegen. Artikel V voorziet hierin. Voor de toelichting op deze bepaling wordt verder verwezen naar de wetsgeschiedenis bij het artikelonderdeel van de wijzigingswet wet pChw met betrekking tot de bepalingen van de Wet geluidhinder over zones rond industrieterreinen en langs wegen.

Staatsblad 2014, nr. 333, blz. 62.

Dit onderdeel heeft betrekking op een drietal artikelen van de Wet geluidhinder, zoals die bij artikel 2.2.2, onderdeel A, van de wet pChw zijn gewijzigd. In de desbetreffende artikelen van de Wet geluidhinder is bepaald in welke gevallen bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning tot afwijking van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht moeten worden genomen. De wijziging van die artikelen bij de wet pChw hangt samen met de wijzigingen die in die wet zijn aangebracht in de Wabo met betrekking tot de grondslag voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor tijdelijke afwijkingen van het bestemmingsplan en de mede in verband daarmee voorgenomen wijzigingen van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Deze wijzigingen van het Bor zijn inmiddels opgenomen in het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur waarbij uitvoering wordt gegeven aan enkele artikelen van de wet pChw (Stcrt. 2013, 30053) (hierna: amvb pChw). Bij het opstellen van de amvb pChw is gebleken dat bovengenoemde wijzigingen van de Wabo en het Bor, in onderlinge samenhang bezien, niet geheel juist in genoemde bepalingen van de Wet geluidhinder zijn verwerkt. De voorgestelde wijziging strekt ertoe dit te herstellen.

Kamerstukken II 2013/14, 33 919, nr. 3, blz. 16.

(..) Dit onderdeel betreft een wijziging van een drietal artikelen van de Wet geluidhinder, zoals die bij de wet pChw zijn gewijzigd. Het gaat hier om artikelen waarin is bepaald in welke gevallen bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning tot afwijking van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht moeten worden genomen. Bij het opstellen van het ontwerp van de amvb pChw is gebleken dat deze bepalingen van de Wet geluidhinder, zoals gewijzigd bij de wet pChw, onbedoeld een te beperkte werking hebben gekregen. Met de voorgestelde wijziging van de betrokken artikelen van de Wet geluidhinder wordt dit hersteld. Die wijziging leidt ertoe dat voor zowel omgevingsvergunningen die verleend zijn met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, als onder 3, van de Wabo, voor zover het gaat om een afwijking van het bestemmingsplan voor langer dan tien jaar, de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht moeten worden genomen.

Kamerstukken II 2013/14, 33 919, nr. 6, blz. 3

Wilt u op de hoogte blijven van het laatste nieuws? Mis geen updates -

schrijft u zich nu in voor de nieuwsbrief

Artikel delen