Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2022:732

11 maart 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202003559/1/R2.

Datum uitspraak: 16 maart 2022

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

de Vereniging van Eigenaars Hoge Torenwoningen Complex Pieter Vreedeplein 52 t/m 79 te Tilburg en anderen (hierna: de vereniging en anderen), gevestigd en wonende te Tilburg,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Tilburg,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Binnenstad 2010 9e herziening (woongebouw Pieter Vreedeplein)" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de vereniging en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De vereniging en anderen, de raad en Winkelrondje Tilburg B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2022, waar de vereniging en anderen, vertegenwoordigd door mr. A.M. Plooij, advocaat te Deurne, vergezeld door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, bijgestaan door D.J. Kersten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Winkelrondje Tilburg B.V., ook vertegenwoordigd door mr. Lam, bijgestaan door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan "Binnenstad 2010 9e herziening (woongebouw Pieter Vreedeplein)" maakt het mogelijk dat binnen het plangebied aan het Pieter Vreedeplein in de binnenstad van Tilburg een woontoren van maximaal 63,5 m hoog met commerciële functies in de eerste twee bovengrondse verdiepingen wordt gerealiseerd. De leden van de vereniging en anderen wonen in de directe omgeving van het plangebied. Zij vrezen voor aantasting van hun woon- en leefgebied als gevolg van de woontoren.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ingetrokken beroepsgronden

3.       Ter zitting hebben de vereniging en anderen hun beroepsgronden over de reactie van de raad op hun zienswijzen en over het ontbreken van een voorwaardelijke verplichting in de planregels ingetrokken.

Gronden van het beroep

Burgerparticipatie

4.       De vereniging en anderen betogen dat de burgerparticipatie niet goed is verlopen. In het bijzonder voeren zij aan dat de hoogte van de geprojecteerde woontoren na overleg met de bewoners was teruggebracht van 70 m naar 50 m. Door vervolgens alsnog een woontoren van 63,5 m hoogte als uitgangspunt te nemen, heeft de raad hun bezwaren niet serieus genomen en is in het besluitvormingstraject onvoldoende rekening gehouden met hun belangen, aldus de vereniging en anderen. Verder voeren zij aan dat bepaalde stukken niet bij de raadsbehandeling waren gevoegd zodat de raadsleden niet goed zijn geïnformeerd.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Niet is gebleken dat de raad niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in die afdeling. Evenmin is gebleken dat de raad het plan op basis van andere stukken heeft vastgesteld dan de stukken die ter inzage hadden gelegen. Verder is het ontwerpplan ter inzage gelegd en er is aan een ieder gelegenheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen. De bedoelde burgerparticipatie maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure, waardoor eventuele gebreken ten aanzien van de geboden burgerparticipatie niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

Locatiekeuze

5.       De vereniging en anderen kunnen zich niet met de locatie van de woontoren verenigen. Zij voeren daartoe aan dat deze locatie in strijd is met de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (hierna: de omgevingsvisie), nu de voorziene hoogbouw niet binnen de zogenoemde "spoorzone" is voorzien. Weliswaar stelt de raad dat de locatie wel in overeenstemming is met het Stedenbouwkundig plan "Verbinding Emmapassage - Pieter Vreedeplein Tilburg" (hierna: het stedenbouwkundig plan), maar onduidelijk is hoe dit stedenbouwkundig plan zich verhoudt tot de omgevingsvisie, aldus de vereniging en anderen.

Verder stelt de raad zich ten onrechte op het standpunt dat de locatie van de voorziene hoogbouw in overeenstemming is met de Handreiking Hoogbouw (hierna: de handreiking), aldus de vereniging en anderen.

5.1.    De raad heeft zich onder verwijzing naar de plantoelichting op het standpunt gesteld dat de in het plan voorziene locatie voor de woontoren passend is binnen de omgevingsvisie, het stedenbouwkundig plan en het gemeentelijk hoogbouwbeleid, zoals neergelegd in de geactualiseerde handreiking, vastgesteld door de raad op 11 september 2017. Volgens de raad zorgt het plan voor een versterking van de centrumfunctie van de binnenstad van Tilburg in het algemeen en van het kernwinkelgebied in het bijzonder, en draagt de toevoeging van een woontoren bij aan het creëren van een hoogstedelijk woonmilieu met publieksgerichte voorzieningen.

5.2.    De omgevingsvisie is een koers- en inspiratiedocument voor de integrale ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Tilburg, waarin uiteen is gezet dat de centrumfunctie van de binnenstad dient te worden versterkt. De binnenstad van de 21e eeuw omvat volgens de omgevingsvisie vijf "sfeergebieden": een hoogstedelijk gebied waar een kenniscampus met creatieve economie en kleinschalige bedrijvigheid de dragers zijn en dat ruimte biedt aan woon- en kantoortorens (de spoorzone), een detailhandelsgebied (de Heuvelstraat en omgeving), een zakelijk dienstencentrum (het gebied rondom banken en Interpolis), een gebied met creatieve bedrijvigheid, cultuur en horeca (het Veemarktkwartier en de Korte Heuvel) en het zogenoemde Dwaalgebied met een mix aan wonen, groen, werken en speciaalzaken (het gebied rondom Heuvel/Nieuwlandstraat/ Noordstraat en richting spoorzone). Ten aanzien van hoogbouw staat in de omgevingsvisie dat de handreiking dient te worden geactualiseerd, waarbij het de bedoeling is hoogbouw meer aan te laten sluiten bij de ambities van de stad als geheel. Daarbij wordt gekeken naar een specifiek initiatief, wordt terughoudend omgegaan met verzoeken tot hoogbouw maar blijven op basis van strategische afwegingen maatwerkoplossingen, en dus ook hoogbouw, mogelijk. Volgens de omgevingsvisie kan de uitstraling die hoogbouw aan een gebied geeft, ertoe bijdragen dat het gebied een interessant woonmilieu wordt en kan hoogbouw een belangrijke functie hebben bij de ontwikkeling van de stad. De Afdeling volgt de raad in zijn standpunt dat de omgevingsvisie niet in de weg staat aan hoogbouw op de in het bestemmingsplan voorziene locatie. Weliswaar staat in de omgevingsvisie uitdrukkelijk genoemd dat de spoorzone ruimte biedt aan woon- en kantoortorens, maar dit betekent, in tegenstelling tot hetgeen de vereniging en anderen betogen, niet dat de omgevingsvisie daarmee woontorens op andere locaties uitsluit. De omgevingsvisie wijst geen concrete locaties voor hoogbouw in de binnenstad aan. Van belang is dat de hoogbouw aansluit bij de ambities van de stad en bijdraagt aan de ontwikkeling van de stad.

5.3.    In dat verband heeft de raad toegelicht dat in 2016 een stedenbouwkundige analyse is uitgevoerd om de binnenstad in het algemeen en het kernwinkelgebied in het bijzonder overeenkomstig de uitgangspunten van de omgevingsvisie verder te versterken, hetgeen heeft geleid tot vaststelling van het stedenbouwkundig plan. In het stedenbouwkundig plan is uiteengezet dat het kernwinkelgebied, dat is gelegen tussen het Pieter Vreedeplein, het Heuvelplein, het Piusplein en het Stadhuisplein, de vorm heeft van een ladderstructuur die bestaat uit twee parallelle straten, de Heuvelstraat en de Emmapassage, die worden ontsloten door korte haakse straten. In het stedenbouwkundig plan is uiteengezet dat het Pieter Vreedeplein onvoldoende op deze structuur is aangehaakt en dat tot een sterkere verbinding tussen de Emmapassage en het Pieter Vreedeplein kan worden gekomen door een noordelijke verbinding tussen het Pieter Vreedeplein en de Heuvelstraat en een zuidelijke verbinding tussen de Heuvelstraat en de Emmapassage te realiseren. Het stedenbouwkundig plan voorziet in twee hoogbouwaccenten, een in de zuidelijke en een in de noordelijke verbinding ter hoogte van de in het bestemmingsplan voorziene locatie. Deze locaties zijn gekozen vanwege hun ligging aan de noord- en zuidzijde van de verbinding en markeren daarmee het kernwinkelgebied. Door bij de noordelijke entree van de verbinding woningen boven winkels te situeren, wordt de verbinding herkend als onderdeel van het kernwinkelgebied en zal de verbinding bovendien bijdragen aan de versterking en concentratie van het winkelaanbod en de combinatie van het winkel- en woningaanbod in de binnenstad verbeteren, zo staat in het stedenbouwkundig plan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich onder verwijzing naar het stedenbouwkundig plan in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hoogbouw op de betreffende locatie wenselijk is om een aantrekkelijke noordelijke entree van het kernwinkelgebied te realiseren, waardoor het project zal bijdragen aan de versterking en concentratie van het winkelaanbod, revitalisering van de openbare ruimte en een betere combinatie van het winkel- en woningaanbod.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan voorziene locatie voor hoogbouw in strijd is met de omgevingsvisie of het stedenbouwkundig plan.

5.4.    De raad heeft het plan verder getoetst aan de handreiking. De handreiking wijst geen concrete locaties aan waar al dan niet hoogbouw mogelijk wordt gemaakt, maar heeft als uitgangspunt dat per hoogbouwinitiatief wordt beoordeeld of daaraan medewerking kan worden verleend. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van een gebieds- en projectprofiel. In het gebiedsprofiel wordt het stadsdeel stedenbouwkundig geanalyseerd en beschreven, en worden de ruimtelijke randvoorwaarden en uitgangspunten voor het project beschreven. In paragraaf 4.2.2 van de plantoelichting is ingegaan op het profiel van het gebied waar de woontoren is voorzien. Daarin staat onder meer toegelicht op welke wijze de beoogde hoogbouw het kernwinkelgebied zal markeren en een stedenbouwkundig geheel vormt met de overige hoogbouw in de directe omgeving en de opbouw van de stad complementeert. In het projectprofiel wordt ingegaan op verschillende aspecten van het plan zelf, waaronder windhinder, schaduwwerking, uitzicht, privacy, schaalsprong, verkeer en parkeren. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat hoogbouw in het in het plan voorziene gebied zonder meer in strijd is met de handreiking. Of de raad met betrekking tot de in de handreiking opgenomen aspecten van het plan zelf een redelijke afweging heeft gemaakt, zal hierna in de uitspraak bij de behandeling van de afzonderlijke beroepsgronden over die aspecten aan de orde komen.

Het betoog slaagt niet.

6.       De vereniging en anderen voeren aan dat de raad ten onrechte heeft nagelaten om alternatieve locaties te onderzoeken, te weten de locatie op de hoek van de Spoorlaan en de Magazijnstraat, dan wel de locatie ter hoogte van het parkeerterrein in de Magazijnstraat.

6.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat op de door de vereniging en anderen genoemde locaties reeds andere projecten worden ontwikkeld, waaronder de woontoren De Bankier. Gelet daarop heeft de raad deze alternatieven in redelijkheid kunnen afwijzen.

Het betoog slaagt niet.

7.       De vereniging en anderen betogen voorts dat de woontoren op de huidige locatie niet acceptabel is, omdat deze is voorzien in het hart van het beschermde stadsgezicht.

7.1.    De raad heeft onder verwijzing naar paragraaf 4.3.3 van de plantoelichting uiteengezet dat binnen het plangebied zelf geen bouwwerken zijn gelegen die op grond van de voor dit plan nog van toepassing zijnde Monumentenwet 1988, dan wel de Monumentenverordening gemeente Tilburg zijn aangewezen als beschermde monumenten. Het plangebied bestaat grotendeels uit onbebouwde en braakliggende gronden en ook anderszins bevinden zich binnen het plangebied geen elementen die op zichzelf cultuurhistorisch waardevol zijn. Wel is het plangebied gelegen in een beschermd stadsgezicht, maar met een aanwijzing van een beschermd stadsgezicht wordt volgens de raad geen bevriezing van de bestaande situatie beoogd. De raad heeft daarbij toegelicht dat het aspect cultuurhistorie door middel van een dubbelbestemming in de regels van het bestemmingsplan geborgd. De gronden in het plangebied hebben de aanduiding "waarde - cultuurhistorie" gekregen. Deze gronden zijn ingevolge artikel 5.1 van de planregels mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of herstel van cultuurhistorische waarden. Verder heeft de raad toegelicht op welke wijze de hoogbouw die door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, aansluit bij en past binnen de cultuurhistorische waarden van de binnenstad van Tilburg. Zo is de hoogbouw opgebouwd uit drie elementen, die elk een eigen verhouding met de omgeving hebben. De onderste basislaag refereert aan de bestaande, deels historische stadslaag. Het middendeel refereert aan het middensegment van de buurtoren, en het derde, hoogste deel van de woontoren is verdraaid en respecteert daarmee het zicht op de Heuvelse kerk. Door deze gelaagde structuur zal het gebouw onderdeel uitmaken van het historische stadslandschap, aldus de raad.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de aanwijzing van de binnenstad van Tilburg als beschermd stadsgezicht en dat een woontoren op de in het plan voorziene locatie om die reden niet aanvaardbaar is.

Het betoog slaagt niet.

8.       De vereniging en anderen betogen dat het project in deze omvang op de in het bestemmingsplan voorziene locatie ook niet gewenst is. De woningbouwopgave in de spoorzone is teruggebracht en bijgesteld, terwijl de spoorzone in de omgevingsvisie is aangewezen als de locatie voor een woontoren. Daarom is het niet wenselijk om voor hoogbouw uit te wijken naar een ander gebied in de binnenstad. Zij verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar een brief van het college aan de raad van 11 oktober 2016 en naar het koersdocument spoorzone.

8.1.    Zoals hiervoor onder 5.2 is overwogen, staat in tegenstelling tot waar de vereniging en anderen van uitgaan de omgevingsvisie er niet aan in de weg dat buiten de spoorzone hoogbouw wordt gerealiseerd. Bovendien kan op basis van de door de vereniging en anderen aangehaalde stukken niet worden geconcludeerd dat vanwege een bijgestelde woningbouwopgave geen of minder behoefte bestaat aan woningbouw. De brief van 11 oktober 2016 en het koersdocument spoorzone hebben betrekking op de gebiedsontwikkeling van de spoorzone. Uit deze stukken volgt weliswaar dat het nieuwbouwprogramma in de spoorzone naar beneden is bijgesteld, maar ook dat deze bijstelling verband houdt met de wens tot meer behoud van de cultuurhistorische identiteit van het gebied en tot minder sloop, zoals de raad ter zitting ook heeft toegelicht. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanwege een bijgestelde woningbouwopgave niet in redelijkheid tot hoogbouw op de in het bestemmingsplan voorziene locatie heeft kunnen komen.

Het betoog slaagt niet.

Ladder voor duurzame verstedelijking

9.       De vereniging en anderen hebben ter zitting te kennen gegeven dat hun betoog over de woningbouwopgave ook zo moet worden begrepen dat niet wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, omdat er geen behoefte bestaat aan een woontoren.

9.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

9.2.      In paragraaf 3.3.3 van de plantoelichting is ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave. De bouwopgave voor Tilburg bedraagt ruim 9.600 woningen voor de periode 2017-2027. Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo’n 1.000 woningen per jaar. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 130 middeldure huur-/koopwoningen in de binnenstad en past daarmee ruimschoots binnen de gemeentelijke bouwopgave. Verder is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het onder voorwaarden mogelijk is dit aantal met 10% te verhogen tot maximaal 143 woningen. Ook met dit aantal past het project ruimschoots binnen de gemeentelijke bouwopgave, zo volgt uit de plantoelichting.

9.3.    Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad de behoefte aan de woningen voldoende heeft gemotiveerd en dat geen sprake is van strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Dat volgens de vereniging en anderen wellicht ook op andere locaties, in het bijzonder in de spoorzone, in de behoefte aan woningen kan worden voorzien, doet aan de vastgestelde behoefte aan de woningen binnen de gemeente Tilburg niet af en leidt daarom niet tot een ander oordeel.

Het betoog slaagt niet.

Bouwhoogte en bouwvolume

10.     De vereniging en anderen betogen dat de raad onder de enkele verwijzing naar de handreiking onvoldoende heeft gemotiveerd dat een woontoren van 63,5 m hoogte, zoals die door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Volgens de vereniging en anderen heeft de woontoren een te dominante uitstraling op de omgeving, hetgeen ook volgt uit het stedenbouwkundig plan, waarin een maximale bouwhoogte van 50 m is voorzien. Door de actualisatie van de handreiking is nu een woontoren met een maximale hoogte van 63,5 m mogelijk gemaakt. Dit beleid is echter pas op 11 september 2017 vastgesteld en dateert dus van na het stedenbouwkundig plan. Bovendien is het beleid niet gepubliceerd, zodat het geen extern werkend beleid is, aldus de vereniging en anderen. Deze handreiking gold ook nog niet ten tijde van de vaststelling van de anterieure overeenkomst tussen de gemeente Tilburg en de initiatiefnemer, waarin staat dat de gemeente zich zal inspannen medewerking te verlenen voor zover het bouwplan past binnen de kaders van het vigerende gemeentelijk ruimtelijk beleid, aldus de vereniging en anderen.

10.1.  Zoals hiervoor onder 5.4 is overwogen heeft de raad toepassing gegeven aan het gemeentelijk hoogbouwbeleid zoals neergelegd in de handreiking. Ook als het beleid niet of niet op de juiste wijze is gepubliceerd, betekent dat niet dat daaraan geen betekenis toekomt en dat het niet aan de besluitvorming ten grondslag kan worden gelegd. Ook de omstandigheid dat de handreiking nog niet was vastgesteld ten tijde van de tussen de gemeente en de initiatiefnemer op 19 februari 2017 vastgestelde anterieure overeenkomst, waarin staat dat de gemeente zich zal inspannen medewerking te verlenen aan het bouwplan voor zover dat past binnen de kaders van het geldende gemeentelijk beleid, betekent, anders dan de vereniging en anderen kennelijk betogen, niet dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet aan dat beleid mocht toetsen.

In de handreiking staat dat hoogbouw dient te worden gerealiseerd op locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische en in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de zogenoemde leesbaarheid van de stad door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en kan bijdragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kan verdichting mogelijk worden gemaakt, waardoor de levendigheid in de stad en het draagvlak voor stedelijke voorzieningen wordt verbeterd. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is. De raad heeft toegelicht dat de hoogte van de woontoren past in de huidige opbouw van de stad, die drie niveaus kent: gebouwen van circa 100 m of meer die de skyline van Tilburg bepalen, gebouwen van circa 70 m die specifieke gebieden aankondigen en/of markeren en gebouwen die lager zijn (gemiddeld circa 50 m) en die vooral van betekenis zijn voor de directe omgeving. De woontoren markeert de noordelijke entree van het kernwinkelgebied. Dit is ook toegelicht in het stedenbouwkundig plan. Weliswaar werd daarin nog uitgegaan van een woontoren met een hoogte van circa 50 m, maar de raad heeft toegelicht dat het oorspronkelijke ontwerp nadien is gewijzigd in een woontoren bestaande uit drie delen met een verdraaiing en een zogeheten setback, een ten opzichte van de gevel terugliggend volume, waardoor de toren hoger is geworden dan oorspronkelijk voorzien. Nu in het stedenbouwkundig plan wordt gesproken over een hoogte van "circa" 50 m en dit document als inspiratiedocument voor architecten en ontwikkelaars is aangemerkt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het stedenbouwkundig plan geen ruimte biedt voor een woontoren van 63,5 m.

Het betoog slaagt niet.

Uitzicht en privacy

11.     De vereniging en anderen voeren aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de negatieve invloed van de woontoren op het leefklimaat van omwonenden. De woontoren zal hun privacy en uitzicht onevenredig aantasten.

11.1.  De raad heeft onder verwijzing naar de plantoelichting uiteengezet dat in standaard woonsituaties vaak een minimumafstand van 20 m wordt gehanteerd als goede maat tussen (achter)gevels van woningen. In de handreiking hoogbouw wordt een maat van 25 m genoemd als maat waarbinnen gezichtstrekken herkenbaar zijn. In een stedelijke omgeving is een kleinere afstand tussen gevels niet ongebruikelijk en dit wordt door de raad aanvaardbaar geacht als er minder ruimte beschikbaar is en als er in het ontwerp van de woningen zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de kleinere afstand. In dit geval maakt het bestemmingsplan een bouwwerk mogelijk dat uit drie verschillende volumes bestaat. Het onderste deel, de plint, bestaat uit vier verdiepingen. De afstand tussen dit onderste deel en de bestaande woontoren bedraagt tenminste 20 m. Vanaf de vierde verdieping maakt de gevel van de beoogde woontoren een sprong naar achteren. Hierdoor ontstaat meer afstand tussen de bestaande en de nieuwe woontoren. Hierna verspringt de noordgevel wederom naar achteren en draait het bovenste gedeelte ten opzichte van het middendeel, waarbij rekening is gehouden met het zicht vanuit de bestaande appartementen. De afstand tussen de hogere delen van het beoogde bouwwerk en de bestaande woontoren bedraagt tenminste 30 m.

11.2.  De Afdeling stelt vast dat het plan tot een verlies van het uitzicht van de vereniging en anderen leidt, in de zin dat in de bestaande, feitelijke, situatie ter plaatse van de beoogde woontoren sprake is van een grotendeels braakliggend, onbebouwd gebied en het voorheen geldende bestemmingsplan bebouwing tot maximaal 15 m hoogte toestond. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling echter voldoende gemotiveerd dat de verslechtering van het uitzicht en de aantasting van de privacy uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Hierbij betrekt de Afdeling dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Ook bestaat er geen recht op een blijvend vrij uitzicht. De woontoren is voorzien in de binnenstad van Tilburg. Het is niet ongebruikelijk dat dergelijke locaties worden benut voor woningbouw of voor een andere stedelijke ontwikkeling. De raad heeft bovendien het belang van de vereniging en anderen bij het behoud van hun uitzicht en privacy betrokken in zijn belangenafweging. Gelet op de afstanden vanaf de woningen tot aan de voorziene woontoren in het plangebied en de in het ontwerp voorziene en in de planregels geborgde setback en verdraaiing, waarbij uitdrukkelijk rekening is gehouden met het zicht vanuit de appartementen in de bestaande woontoren, kan worden geoordeeld dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de vereniging en anderen.

Het betoog slaagt niet.

Windhinder

12.     De vereniging en anderen betogen dat de voorziene bebouwing tot aanzienlijke windhinder zal leiden. Volgens de vereniging en anderen is onzorgvuldig onderzoek gedaan naar de effecten van windhinder op hun woningen en zijn hun belangen onvoldoende meegewogen. Het windonderzoek is te algemeen opgezet en spitst zich onvoldoende toe op woningniveau. Verder is onduidelijk wat de raad in het kader van een geschikt woon- en leefklimaat aanvaardbaar acht, aldus de vereniging en anderen. Bovendien is het huidige windklimaat ter hoogte van de loggia’s en op straatniveau al zodanig slecht, dat een verdere verslechtering door de komst van de nieuwe toren volgens de vereniging en anderen niet aanvaardbaar is. De raad heeft verder ten onrechte de cumulatieve windeffecten van toekomstige hoogbouw in de omgeving van het plangebied niet meegewogen. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen de vereniging en anderen naar de door Nieman Raadgevende Ingenieurs opgestelde beoordelingsnotitie van 28 april 2021.

12.1.  De raad heeft ten behoeve van de vaststelling van het plan een windonderzoek laten uitvoeren door onderzoeksbureau Deerns. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport "CFD onderzoek windklimaat Pieter Vreedeplein te Tilburg" van 20 januari 2020 (hierna: het windonderzoek). Het windonderzoek is als bijlage 2 bij de plantoelichting gevoegd. In het windonderzoek is aan de hand van de Nederlandse norm NEN 8100:2006 "windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving" beoordeeld of het plan leidt tot windhinder of windgevaar, waarbij zowel de geprojecteerde situatie met hoogbouw, als de huidige planologische situatie conform het voorgaande bestemmingsplan zijn onderzocht. Binnen het plangebied bevinden zich zogenoemde doorloopgebieden, slentergebieden en gebieden voor langdurig zitten, waarvoor een ambitieniveau "goed" en een minimaal niveau "matig" geldt. In het windonderzoek wordt geconcludeerd dat op het Pieter Vreedeplein een goed windklimaat voor zitten wordt verwacht. In het winkelgebied rondom de nieuwbouw bestaat een goed windklimaat voor slenteren en zitten, met uitzondering van de directe omgeving van de hoek schuin tegenover de ingang van de passage. Zowel in de planologische als in de geprojecteerde situatie is het windklimaat voor slenteren daar in een beperkt gebied matig. Het windklimaat voor doorlopen blijft goed. Het binnenterrein ten zuiden en ten oosten van het gebouw is goed geschikt als een doorloopgebied. Verder volgt uit het windonderzoek dat er op straatniveau geen significant risico op windgevaar bestaat in de omgeving van de geprojecteerde hoogbouw. Ten aanzien van hoog gelegen buitenruimtes wordt geconcludeerd dat het resultaat van het geprojecteerde gebouw op het windklimaat nabij de tegenoverliggende hoogbouw gunstig is nabij de zuidoosthoek van dat gebouw. Daar neemt de gemiddelde windsnelheid af. Langs de gevel die uitkijkt op het Pieter Vreedeplein neemt de windsnelheid bij ongunstige zuidwestenwind toe. In zowel de geprojecteerde als de planologische situatie zijn de loggia’s alleen geschikt voor de activiteit "zitten" in het gebied direct achter de afscherming en/of bij gunstige windcondities.

12.2.  In de beoordelingsnotitie die door de vereniging en anderen is ingebracht wordt in reactie op dit windonderzoek geconcludeerd dat het windonderzoek naar de huidige maatstaven en conform NEN 8100 is uitgevoerd, en dat uit de uitkomsten van de simulaties juiste conclusies zijn getrokken. Wel wordt een aantal kanttekeningen bij het windonderzoek geplaatst. Zo wordt in de notitie onder meer opgemerkt dat in het windonderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met gebouwtoegangen waarvoor plaatselijk verhoogde eisen gelden, namelijk de eisen voor "slentergebieden", de uitkomsten onder de arcades niet zichtbaar zijn, windhinder op hoger gelegen buitenruimten niet direct is doorgerekend in de concrete loggia’s, en dat in de berekeningen de bestaande bomen op het Pieter Vreedeplein zijn meegenomen, zonder dat een vergelijking is gemaakt met de situatie zonder bomen.

12.3.  In wat de vereniging en anderen mede onder verwijzing naar de beoordelingsnotitie hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het windonderzoek zodanige tekortkomingen of onjuistheden bevat dat de raad zich daar niet in redelijkheid op kon baseren. Het windonderzoek geeft voldoende inzicht in de gevolgen van de realisering van de geprojecteerde woontoren.

Voor zover de vereniging en anderen hebben aangevoerd dat ter hoogte van gebouwtoegangen de eisen voor een slentergebied gelden, heeft de raad onder verwijzing naar een door Deerns op 23 december 2021 opgesteld memo als reactie op de beoordelingsnotitie toegelicht dat het gehele gebied rondom de gebouwtoegangen als slentergebied is aangemerkt en het windklimaat daar, met uitzondering van een beperkt gedeelte rondom de hoek schuin tegenover de ingang van de passage, goed is. Rondom de hoek is het windklimaat in zowel de geprojecteerde als in de planologische situatie matig en daarmee nog aanvaardbaar. Gelet daarop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in het windonderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met gebouwtoegangen.

Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat de arcades op onjuiste wijze bij het onderzoek zijn betrokken. In het memo van Deerns van 23 december 2021 is beter zichtbaar gemaakt dat de arcades in het onderzoek zijn betrokken en dat het windklimaat daar goed is. Voor zover de vereniging en anderen hebben aangevoerd dat de arcades zullen verdwijnen, zodat met die omstandigheid in het windonderzoek rekening gehouden had moeten worden, heeft de raad desgevraagd op de zitting aangegeven dat er geen plannen zijn om de arcades te verwijderen.

Ten aanzien van windhinder ter plaatse van de hoger gelegen loggia’s zijn in het windonderzoek de stromingen direct rondom de woontoren onderzocht. Daaruit is gebleken dat het windklimaat nabij de tegenoverliggende hoogbouw gunstig is nabij de zuidoosthoek van het gebouw en dat daar de gemiddelde windsnelheid afneemt. Langs de gevel die uitkijkt op het Pieter Vreedeplein neemt de windsnelheid bij een ongunstige zuidwesten wind toe. Weliswaar zijn geen metingen verricht in de afzonderlijke loggia’s, maar de raad heeft in dat verband onder verwijzing naar het memo van Deerns en het windonderzoek toegelicht dat voor hoog gelegen kleine buitenruimtes in het algemeen geldt dat deze vooral gebruikt worden voor de activiteit "zitten", waarbij al zeer snel windhinder wordt ervaren en waarvoor altijd afscherming nodig is. Zelfs dan is het windklimaat alleen aangenaam bij relatief gunstige windcondities. Volgens de raad bieden de aanwezige loggia’s de benodigde afscherming door hun inpandige ligging en de aanwezigheid van dichte borstwering, maar zijn deze reeds in de huidige planologische situatie alleen geschikt voor de activiteit "zitten" in het gebied direct achter de afscherming of bij gunstige windcondities. Deze omstandigheid verandert niet in de geprojecteerde situatie. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het windonderzoek ten onrechte geen metingen in de afzonderlijke loggia’s zijn verricht.

De raad heeft verder toegelicht dat in het windonderzoek rekening is gehouden met de aanwezige bomen op het Pieter Vreedeplein en dat niet valt te verwachten dat de situatie zonder bomen tot een substantieel andere uitkomst zal leiden. In hetgeen door de vereniging en anderen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het windonderzoek ten onrechte geen simulatie zonder de bestaande bomen is gemaakt.

Voor zover de vereniging en anderen stellen dat in het windonderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met eventuele kwetsbare voetgangers, zoals ouderen, is door de raad terecht opgemerkt dat NEN 8100 in het kader van windhinder geen hogere eisen verplicht stelt wanneer een gebied wordt gebruikt door kwetsbare voetgangers. De Afdeling ziet daarom in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat hier nader onderzoek naar gedaan had moeten worden.

Wat betreft de cumulatieve windeffecten van toekomstige hoogbouw in de omgeving van het plangebied, heeft de raad desgevraagd ter zitting toegelicht dat de hoogbouw aan de zuidkant van het plangebied, dat mogelijk wordt gemaakt door het op 16 januari 2019 vastgestelde bestemmingsplan "Binnenstad 2010, 8e herziening (kernwinkelgebied zuid)", is meegenomen in de berekeningen van het windonderzoek. Gelet op de in het windonderzoek opgenomen modellering ziet de Afdeling geen aanleiding daaraan te twijfelen. Verder heeft de raad toegelicht dat de woontoren De Bankier niet in de berekeningen is meegenomen, maar dat Deerns desgevraagd heeft aangegeven dat, gelet op de afstand en ligging van De Bankier van ruim 170 m ten noorden van het plangebied, niet aannemelijk is dat deze hoogbouw tot cumulatieve windeffecten ter plaatse zal leiden. De Afdeling acht dit standpunt niet onaannemelijk.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad op basis van de resultaten uit het windonderzoek van Deerns voldoende onderbouwd dat de woontoren niet tot onaanvaardbare windhinder bij de woningen van de vereniging en anderen zal leiden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gelet op het voorgaande na afweging van de betrokken belangen op het standpunt kunnen stellen dat er geen onaanvaardbare windhinder zal ontstaan als gevolg van het bestemmingsplan.

Het betoog slaagt niet.

Bezonning

13.     De vereniging en anderen betogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat de toren tot vermindering van bezonning van hun woningen zal leiden. Volgens de vereniging en anderen zijn de resultaten van het eerste, algemene bezonningsonderzoek niet controleerbaar, omdat de meetgegevens ontbreken. Verder is geen rekening gehouden met de belemmerende werking van de loggia’s en had de raad de voor de Haagse norm geldende excessenregeling ook in dit geval moeten toepassen. De aanvullende bezonningsstudie die aan het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd is onzorgvuldig en onvolledig, omdat de afname van de bezonning slechts voor een beperkt aantal woningen inzichtelijk is gemaakt. Bovendien is bij de aanvullende bezonningsstudie in strijd met de handreiking uitgegaan van een verkeerd meetpunt. Er is namelijk uitgegaan van de gevelopeningen, terwijl de ramen van de woning dan wel het midden van de gevel als meetpunt hebben te gelden. Anders dan in die bezonningsstudie wordt geconcludeerd, wordt niet voldaan aan de Haagse bezonningsnorm van minimaal 2 uur zon op alle meetmomenten en voor alle omliggende woningen. De vereniging en anderen onderbouwen hun standpunt met een door Amitec opgestelde notitie van 3 november 2021.

13.1.  De raad heeft zich onder verwijzing naar de plantoelichting op het standpunt gesteld dat van een onaanvaardbare verslechtering van de bezonning geen sprake is. De raad betrekt hierbij dat het een locatie in het centrum van Tilburg betreft waar meer hoogbouw staat en waar minder bezonning verwacht mag worden dan in een open gebied. Ten behoeve van de vaststelling van het plan zijn twee bezonningsstudies uitgevoerd. Het betreft het door Office WINHOV opgestelde rapport "Bezonningsstudie ten behoeve van bestemmingsplan Pieter Vreedeplein, Tilburg" van 23 augustus 2019 (hierna: de algemene bezonningsstudie), dat als bijlage 3 bij de plantoelichting is gevoegd, en het door Croonenburo5 verrichte aanvullende bezonningsonderzoek "Bezonningsstudie Pieter Vreedeplein" van 15 januari 2020 (hierna: de aanvullende bezonningsstudie), dat als bijlage 13 bij de plantoelichting is gevoegd. Beide studies zijn volgens de raad uitgevoerd met inachtneming van de in het gemeentelijk beleid opgenomen Haagse bezonningsnorm. In de algemene bezonningsstudie zijn vier scenes aan het Pieter Vreedeplein onderzocht waarop de realisatie van de woontoren aan het Pieter Vreedeplein invloed heeft. Het gaat dan kort gezegd om het plein, de hoge woontoren, de lange zijde van de laagbouw en de korte zijde van de laagbouw. Per datum, tijdstip en scene is er een vergelijking gemaakt tussen de huidige situatie en de situatie met de voorziene woontoren. In de studie wordt geconcludeerd dat de woontoren minimale invloed heeft op de bezonning op het plein en geen invloed heeft op de gevels aan de zijde van het Pieter Vreedeplein van de naastgelegen bebouwing. Verder wordt in de studie geconcludeerd dat de woontoren op 21 maart, 23 september en 22 december, 19 februari en 21 oktober een schaduwverloop geeft over de appartementen van de lange en de korte zijde van de laagbouw. Voor de appartementen van de lange en de korte zijde van de laagbouw kon niet meteen worden gezien of deze twee bezonningsuren hebben op 19 februari en 21 oktober. Bij wijze van nader onderzoek is in de algemene bezonningsstudie daarom per 30 minuten een beeld gemaakt zodat de invloed van de woontoren nauwkeuriger kon worden bekeken. Op basis daarvan is in de algemene bezonningsstudie geconcludeerd dat alle appartementen van de lange zijde van de laagbouw blijven voldoen aan de Haagse norm. Voor enkele appartementen van de korte zijde van de laagbouw wordt geconcludeerd dat niet aan de Haagse norm wordt voldaan indien alleen de bezonning van de gevel aan het Pieter Vreedeplein wordt meegerekend. Voor deze appartementen geldt volgens de bezonningsstudie wel dat zij ook op de meest kritische momenten minimaal 1 tot 1,5 uur zon ontvangen, dat de meeste appartementen grote delen van het jaar wel minimaal twee uur zon op de gevel ontvangen en dat al deze appartementen blijven voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit wat betreft daglichttoetreding. Bovendien wordt de schaduwwerking niet louter door de woontoren veroorzaakt, maar ook door omliggende bebouwing, hetgeen volgens de algemene bezonningsstudie niet vreemd is in een dergelijke stedelijke omgeving.

Vervolgens is de aanvullende bezonningsstudie uitgevoerd. Daarin is onderzoek gedaan naar de toetreding van zonlicht bij de gevelopeningen in de oostgevel en de westgevel van de appartementen van de korte zijde van de laagbouw. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat alle appartementen, ondanks de afname van de bezonningsduur, voldoen aan de Haagse norm. Op 19 februari heeft het appartement aan het Pieter Vreedeplein 91 de kortste bezonningsduur met 2 uur en 0 minuten zon; op 21 oktober heeft het appartement aan het Pieter Vreedeplein 95 de kortste bezonningsduur met 2 uur en 2 minuten zon.

13.2.  In de handreiking staat het volgende: "In het projectprofiel wordt het initiatief beschreven. Op projectniveau wordt een hoogbouwinitiatief altijd getoetst op lokale effecten. Wij vragen de volgende aspecten te verantwoorden in de ruimtelijke onderbouwing: […]

2. Schaduwwerking: hoe groot is het effect van schaduwwerking in de directe omgeving en hoe worden eventuele negatieve effecten beperkt? Hoogbouw beïnvloedt de lichttoetreding in de omgeving. Aangezien de zon in Nederland in de zomer hoog staat en in de winter extreem laag worden de periodes in voor- en najaar als maatgevend beschouwd. Moderne tekenprogramma’s hebben een aparte functie voor slagschaduw in bepaalde periodes. Als norm wordt hier de zogenaamde Haagse bezonningsregel gehanteerd. Dit houdt in dat in de periode van 19 februari tot 21 oktober op zijn minst 2 uur zon verkregen wordt in de woonkamer van naburige bebouwing en openbare ruimte, uitgaande van een zonhoogte van 10 graden. Gevraagd wordt om op basis hiervan schaduwdiagrammen op te stellen voorzien van een toelichting."

13.3.  De Afdeling overweegt dat voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen bestaan. Dat neemt echter niet weg dat in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

13.4.  De Afdeling overweegt verder dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een aanvaardbare bezonningssituatie, omdat het plan voldoet aan de zogenoemde Haagse norm die overeenkomstig de handreiking bij de beoordeling van de bezonningssituatie wordt gehanteerd. De Haagse norm houdt in dat wordt uitgegaan van totaal minimaal twee uur zon per dag op voor- en achtergevel, op 19 februari en 21 oktober bij een zonhoogte van minimaal 10 graden, gemeten in het midden van de gevel op een hoogte van 75 cm boven vloerniveau. In de handreiking staat dat als norm de zogenaamde Haagse bezonningsregel wordt gehanteerd. Tegelijkertijd staat in de handreiking dat het daarbij gaat om de verkregen zon in de woonkamer. Gelet hierop is onduidelijk of op basis van de handreiking overeenkomstig de Haagse norm gemeten dient te worden in het midden van de gevel, of dat van een meetpunt in de woonkamer moet worden uitgegaan. Desgevraagd heeft de raad op de zitting toegelicht dat bedoeld wordt dat overeenkomstig de Haagse norm gemeten wordt in het midden van de gevel en niet in de woonkamer. In beide bezonningsstudies staat verder dat de gemeente Tilburg als uitgangspunt de zogenoemde Haagse norm hanteert en dat de in de studies gehanteerde systematiek op die norm is gebaseerd. De Afdeling stelt echter vast dat dit voor de algemene bezonningsstudie niet valt na te gaan, nu daarin geen meetpunten zijn weergegeven en dat in de aanvullende bezonningsstudie meetpunten worden gehanteerd die zowel wat hoogte als wat positie betreft afwijken van de Haagse norm. In afwijking van de Haagse norm is in de aanvullende studie namelijk niet in het midden van de gevel gemeten, maar in het midden van alle gevelopeningen. Hierdoor zijn er meerdere meetpunten op de gevel gehanteerd, waarbij de bezonningsduur is gemeten in minuten vanaf het moment dat het eerste meetpunt zon ontvangt totdat het laatste meetpunt in de schaduw staat. Bovendien bevinden de gekozen meetpunten zich op 70 cm hoogte, en niet op de door de Haagse norm gehanteerde 75 cm hoogte.

13.5.  Gelet op het voorgaande is onduidelijk welke norm als uitgangspunt heeft te gelden bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een aanvaardbare bezonningssituatie. Daaruit vloeit voort dat onvoldoende is gemotiveerd wat, uitgaande van de te hanteren norm, de consequenties zijn voor de bezonningssituatie.

Het betoog slaagt.

Parkeren

14.     De vereniging en anderen betogen dat het plan tot verkeerstoename en parkeeroverlast in hun directe woon- en leefomgeving zal leiden. Zij voeren hiertoe onder meer aan dat zij gebruik maken van de parkeergarage Pieter Vreedeplein, en dat zij in de huidige situatie al hinder ervaren door auto’s die de toegang tot de parkeergarage blokkeren omdat er een tekort is aan parkeerplaatsen. In de parkeeronderzoeken wordt ten onrechte geen rekening gehouden met de parkeerbehoefte van toekomstige projecten en nu nog leegstaande gebouwen, aldus de vereniging en anderen. Verder zijn de onderzoeken gebaseerd op verouderde gegevens uit de periode oktober 2017 tot en met september 2018, wordt ten onrechte gerekend met mediaan-berekeningen en ontbreekt een specifieke berekening van autobezit van de verschillende doelgroepen. Ook is in de parkeeronderzoeken de beschikbare restcapaciteit in de parkeergarage Pieter Vreedeplein onjuist berekend. De vereniging en anderen onderbouwen hun standpunt met een memo van DTV Consultants van 6 augustus 2021.

14.1.  De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het door de vereniging en anderen overgelegde memo van DTV Consultants van 6 augustus 2021 wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat dit memo pas bij brief van 29 december 2021 is toegezonden.

14.2.  De Afdeling overweegt daarover het volgende. Ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nieuwe argumenten worden aangevoerd en stukken, ter motivering van een eerdere beroepsgrond, worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval als die argumenten, gegevens of stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd. Naar het oordeel van de Afdeling is dat in dit geval aan de orde. Gelet op de aard en de omvang van het memo van DTV Consultants van 6 augustus 2021, en het late tijdstip waarop deze is ingediend, namelijk op 29 december 2021, heeft de raad daar niet adequaat op kunnen reageren. De vereniging en anderen hebben desgevraagd geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het redelijkerwijs niet mogelijk was dit memo in een eerder stadium over te leggen. Het memo wordt daarom in deze procedure wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.

14.3.  Uit de plantoelichting volgt in de eerste plaats dat door Spark B.V. in 2017 is onderzocht of de toename van de parkeerdruk door toekomstige ontwikkelingen, waaronder onderhavige ontwikkeling, kan worden gefaciliteerd binnen de huidige parkeervoorzieningen. Verder heeft Spark B.V. in het Parkeercapaciteit onderzoek van 9 december 2018, dat als bijlage 6 bij de plantoelichting is gevoegd, de vrije parkeercapaciteit in de parkeergarages in het centrum geactualiseerd. Daaruit blijkt dat over het geheel gezien sprake is van een stijging in de bezetting, maar dat dit op geen enkel moment tot een tekort aan parkeerplaatsen leidt.

Spark B.V. heeft vervolgens de mogelijkheden onderzocht binnen de kaders van het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg, zoals opgenomen in de nota parkeernormen Tilburg 2017. Op grond van dat parkeerbeleid kan worden onderzocht of er in de directe omgeving restcapaciteit voor de resterende parkeerbehoefte bestaat, als blijkt dat de parkeereis niet op eigen terrein kan worden opgelost. Van restcapaciteit is sprake indien de parkeerdruk in de directe omgeving, met toevoeging van de parkeerbehoefte van de ontwikkeling, onder de 85% blijft. Onder de directe omgeving wordt in dit verband verstaan een straal van maximaal 250 tot 300 m van de ontwikkeling voor bewoners, 250 tot 600 m voor bezoekers en 250 tot 800 m voor werknemers. Van belang is dat hierbij niet alleen wordt gekeken naar de parkeerbehoefte van de bouwontwikkeling op de verschillende momenten van de week, maar dat ook helder is wat de structurele beschikbare restcapaciteit in de omgeving is op de verschillende momenten van de week. Rekening houdend met het gemeentelijk parkeerbeleid heeft Spark B.V. de parkeerbehoefte bepaald. Vervolgens is aan de hand van bezettingsgegevens uit 2018 onderzocht of deze op de relevante momenten binnen de garages Tivoli, Pieter Vreedeplein, Heuvelpoort en Emmapassage kan worden gefaciliteerd zonder dat de bezettingsgraad van deze garages hoger wordt dan 85%. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de "Analyse parkeerbehoefte ontwikkeling Pieter Vreedeplein" van 16 juli 2019, die als bijlage 7 bij de plantoelichting is gevoegd. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de parkeerbehoefte op elk moment lager is dan de beschikbare restcapaciteit en dat het mogelijk is de parkeercapaciteit van de ontwikkeling binnen de bestaande parkeergarages te faciliteren zonder dat de parkeerdruk hoger wordt dan 85%. Daarvoor volstaat de restcapaciteit van de garages Tivoli en Heuvelpoort, die op het drukste moment van de week, de zaterdagmiddag, bij een maximale bezetting van 85%, 278 parkeerplaatsen bedraagt, tegenover een parkeerbehoefte van 122 parkeerplaatsen.

14.4.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich onder verwijzing naar de parkeeronderzoeken van Spark B.V. in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de parkeerbehoefte van de ontwikkeling die door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan worden opgelost in de bestaande parkeergarages. De vereniging en anderen hebben de in het parkeeronderzoek van 16 juli 2019 toegepaste parkeernormen, het berekende dubbelgebruik en de parkeerbehoefte als gevolg van het bestemmingsplan niet bestreden. Zij stellen zich in het bijzonder op het standpunt dat de parkeeronderzoeken ten onrechte uitgaan van verouderde bezettingscijfers en dat daarin bij de berekening van de beschikbare restcapaciteit andere relevante ontwikkelingen in de omgeving niet zijn meegenomen. Ter zitting hebben zij desgevraagd gewezen op de ontwikkeling van de Bankiertoren en de woningen aan de Emmapassage. De Afdeling volgt de vereniging en anderen niet in dit standpunt. De Afdeling acht daarbij van belang dat de raad op 27 november 2020 een geactualiseerd parkeeronderzoek van Spark B.V. van 18 november 2020 heeft ingediend, waarin Spark B.V. met gebruik van cijfers uit 2019 heeft onderzocht of de conclusies van het eerdere parkeeronderzoek nog gelden. Verder wordt toegelicht dat er bewust voor is gekozen om geen gebruik te maken van de beschikbare gegevens uit 2020, omdat die gegevens als gevolg van de afgenomen verplaatsingen tijdens de coronacrisis een vertekend beeld opleveren. In het geactualiseerde parkeeronderzoek wordt geconcludeerd dat ook op basis van de cijfers uit 2019 kan worden vastgesteld dat voldoende restcapaciteit beschikbaar is om te voorzien in de parkeerbehoefte van de ontwikkelingen die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Van verouderde gegevens is dus geen sprake. Bovendien gaat het geactualiseerde parkeeronderzoek uitdrukkelijk in op andere ontwikkelingen die ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan relevant waren en die van invloed zijn op de beschikbare capaciteit van de openbare parkeergarages. Het betreft onder andere ontwikkelingen in het Veemarktkwartier en de Zwaanstraat. Ook de door de vereniging en anderen genoemde woningen aan de Emmapassage zijn in het geactualiseerde parkeeronderzoek meegenomen. Wat de door de vereniging en anderen genoemde ontwikkeling van de Bankiertoren betreft, heeft de raad ter zitting toegelicht dat bij de Bankiertoren een parkeergarage zal worden gerealiseerd, zodat deze ontwikkeling niet van invloed zal zijn op de beschikbare restcapaciteit van de parkeergarages.

In tegenstelling tot hetgeen de vereniging en anderen betogen is er geen aanleiding voor het oordeel dat in de parkeeronderzoeken van Spark B.V. ten onrechte geen berekening is gemaakt van het autobezit van de verschillende doelgroepen. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de in het parkeerbeleid voor de verschillende functies opgenomen parkeernormen. De parkeernorm wordt beschouwd als een getal dat een zo goed mogelijke inschatting geeft van de te verwachten parkeerbehoefte van een ontwikkeling. In de parkeeronderzoeken kon daarom worden volstaan met toepassing van deze parkeernormen. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat in de parkeeronderzoeken bij het bepalen van het aantal vrije parkeerplaatsen in een meetperiode van de hoogst gemeten bezettingswaarde in die periode moet worden uitgegaan. Gekozen is voor het uitgaan van de mediaanwaarde, die de middelste waarde (50% ligt erboven en 50% ligt eronder) van alle maximale bezettingswaarden per meetperiode weergeeft. Een meetperiode is een dagdeel van 6 uren. De raad heeft toegelicht dat de maximale bezetting maar enkele malen voorkomt en dus niet een representatief beeld van de parkeerdruk in de garage weergeeft. Door uit te gaan van de mediaanwaarde en door uit te gaan van een bezettingsgraad van 85% wordt rekening gehouden met piekmomenten en wordt een beter beeld verkregen van de mate waarin de betreffende parkeergarage een hoge of lage parkeerdruk kent. De Afdeling acht het standpunt van de raad dat voor het bepalen van de restcapaciteit niet hoeft te worden uitgegaan van de hoogst gemeten bezettingsgraad binnen een meetperiode, aanvaardbaar. Uitgangspunt mag zijn een representatief beeld van de maximale bezetting per meetperiode. De Afdeling ziet, gelet op dit uitgangspunt, in wat is aangevoerd, geen reden om aan te nemen dat de restcapaciteit in de onderzoeken niet juist is vastgesteld. Overigens is in de parkeerbalans van Spark B.V. onderkend dat doordat van de mediaan van de bezettingsmetingen wordt uitgegaan, er momenten kunnen zijn dat de bezetting van de parkeergarages feitelijk hoger is dan de mediaanwaarde.  Op grond daarvan is vastgesteld dat weliswaar op gebiedsniveau op de drukste momenten voldoende vrije capaciteit aanwezig is om te parkeren, maar dat verschillende parkeergarages gedurende bepaalde perioden maximaal bezet zullen zijn, zodat uitgeweken moet worden naar een andere garage.

Voor zover de vereniging en anderen ten slotte hebben aangevoerd dat in het parkeeronderzoek de beschikbare restcapaciteit in de parkeergarage Pieter Vreedeplein onjuist is berekend, omdat daarin ten onrechte ook de niet-openbare parkeerplaatsen van abonnementhouders zijn meegenomen, overweegt de Afdeling dat ook indien rekening wordt gehouden met de door de vereniging en anderen genoemde lagere parkeercapaciteit, de restcapaciteit nog steeds voldoende is om aan de parkeerbehoefte te voldoen. Daarbij betrekt de Afdeling dat in zowel het parkeeronderzoek van 16 juli 2019 als dat van 18 november 2020 wordt geconcludeerd dat de restcapaciteit van de parkeergarage Pieter Vreedeplein niet nodig is om te voldoen aan de parkeerbehoefte van de woontoren. Overigens heeft de raad ter zitting toegelicht dat gelet op die conclusie aan de bewoners van de woontoren die door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, geen abonnementen zullen worden verstrekt voor de parkeergarage Pieter Vreedeplein. Weliswaar zullen bezoekers gebruik mogen maken van die parkeergarage, maar de raad heeft er in dit verband op gewezen dat gebruikers door middel van het parkeer-route-informatiesysteem (PRIS) erop worden gewezen dat een garage vol is.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet aannemelijk is dat de vereniging en anderen als gevolg van het bestemmingsplan onaanvaardbare parkeerhinder zullen ondervinden. Voor het oordeel dat de raad geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot het aspect parkeren bestaat daarom geen aanleiding.

Het betoog slaagt niet.

15.     De vereniging en anderen betogen dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, nu zij eigenaren van een parkeerplaats in de parkeergarage Pieter Vreedeplein zijn en die parkeergarage als gevolg van het plan niet vrij toegankelijk zal zijn.

15.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om deze vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. De omstandigheid dat de vereniging en anderen vrezen voor meer verkeer en hinder als gevolg van opstoppingen in de parkeergarage, leidt niet tot het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen evidente privaatrechtelijke belemmering aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Klimaat en milieu

16.     De vereniging en anderen voeren aan dat de raad ten onrechte voorbij is gegaan aan onder meer de slechte luchtkwaliteit, hittestress, verstening en het gebrek aan groen op en rondom het Pieter Vreedeplein. Een gedegen studie naar de klimaateffecten ontbreekt.

16.1.  De raad heeft onder verwijzing naar de plantoelichting toegelicht dat de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer geen belemmering vormen voor de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Volgens de raad zijn de door de vereniging en anderen genoemde omstandigheden als verstening en hittestress omstandigheden die veelvoorkomend zijn in een binnenstad en niet zodanig bijzonder dat het plan om die reden niet vastgesteld had kunnen worden. De Afdeling ziet in hetgeen door de vereniging en anderen is aangevoerd onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen vanwege mogelijke negatieve effecten op de mate van hittestress en de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied.

Het betoog slaagt niet.

Waardevermindering

17.     De vereniging en anderen betogen dat hun woningen als gevolg van het bestemmingsplan in waarde zullen dalen.

17.1.  Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van de vereniging en anderen betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Bestuurlijke lus

18.     Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient hiertoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 13.4 en 13.5 nader te motiveren welke norm wordt toegepast bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een aanvaardbare bezonningssituatie. De raad dient vervolgens met toepassing van de te hanteren norm onderzoek te doen naar de bezonningssituatie en te motiveren of de bezonning in de situatie waarin het plan voorziet aanvaardbaar is te achten.

19.     In de einduitspraak zal de Afdeling bezien of de raad aan de hiervoor geformuleerde opdracht heeft voldaan.

20.     Verder zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Tilburg op om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van hetgeen daarin onder 13.4, 13.5 en 18 is overwogen het gebrek te herstellen;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. W. den Ouden en mr. drs. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022

842

Artikel delen