Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBOVE:2022:3112

26 oktober 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 21/1218

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: J.P.E. Baakman,

en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. G. Bakker.

Procesverloop

Op 11 september 2019 heeft eiser met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) aan verweerder gevraagd om informatie neergelegd in documenten over de Vuurwerkramp Enschede in 2000 en de Vuurwerkramp Culemborg in 1991.

Bij besluit van 13 augustus 2020 (het primaire besluit) is verweerder gedeeltelijk tegemoet-gekomen aan het verzoek van eiser door het merendeel van de documenten waarom hij heeft gevraagd (gedeeltelijk) openbaar te maken.

Eiser was het niet eens met dat besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 23 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Op 30 september 2021 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken uit het openbare procesdossier ingediend. Bij brief van 12 oktober 2021 heeft verweerder nog twee nadere stukken uit het openbare procesdossier nagezonden.

Bij brief van 16 november 2021 heeft verweerder aan de rechtbank meegedeeld dat hij heeft geconstateerd dat aan het besluit op bezwaar van 23 juni 2021 een aantal motiverings-gebreken kleeft en dat hij daarom een herstelbesluit zal nemen.

Verweerder heeft op 19 april 2022 een herstelbesluit genomen, waarbij een aantal nadere documenten alsnog openbaar is gemaakt. Het beroep is met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede gericht tegen dit herstelbesluit.

Bij brief van 21 april 2022 heeft verweerder de niet-openbare documenten uit het proces-dossier aan de rechtbank toegezonden. Daarbij heeft verweerder op grond van artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van die documenten.

De rechtbank heeft op 25 april 2022 de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser toegezonden voor zover deze geen betrekking hebben op het Wob-verzoek. Daarbij is aan eiser gevraagd of hij toestemming geeft om de stukken waarop geheimhouding is toegepast, te betrekken bij de beoordeling van het beroep.

Eiser heeft die toestemming op 12 mei 2022 verleend.

Op 20 juli 2022 heeft eiser nog een inhoudelijke reactie gegeven op het herstelbesluit van verweerder van 19 april 2022.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2022.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten en ontwikkelingen

1.1Eiser heeft op 11 september 2019 met een beroep op de Wob aan verweerder gevraagd om openbaarmaking van informatie neergelegd in documenten, waaronder alle communica-tie, e-mailberichten, adviezen etc. etc. tussen de betrokken ministers c.q. ministeries en/of het openbaar ministerie en/of het bedrijf [naam] V.O.F. en/of anderen, met betrekking tot de Vuurwerkramp Enschede in 2000 en de Vuurwerkramp Culemborg in 1991, alsmede over de strafrechtelijke afwikkeling daarvan.

1.2Verweerder is bij besluit van 13 augustus 2020 deels aan eisers verzoek tegemoet-gekomen door het merendeel van de gevraagde documenten geheel of gedeeltelijk openbaar te maken overeenkomstig de bij dat besluit gevoegde inventarislijsten A (documenten die betrekking hebben op de brandweer en politie), B (communicatie tussen betrokken ministers c.q. ministeries en/of het openbaar ministerie) en C (documenten inzake het strafrechtelijk onderzoek en hieraan gerelateerde onderwerpen). Deze inventarislijsten worden in de uitspraak verder aangeduid als de A-, B- en C-lijst.

Verweerder heeft besloten een deel van de gevraagde documenten niet of slechts gedeeltelijk aan eiser te verstrekken, hetzij vanwege:

. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob), hetzij

. omdat het gaat om documenten voor intern beraad die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten (artikel 11, eerste lid, van de Wob), hetzij

. ter voorkoming van onevenredige bevoordeling of benadeling (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob).

Daarnaast is een document (C.103) niet aan eiser verstrekt omdat het deel heeft uitgemaakt van het strafdossier en daarvoor een bijzondere en uitputtende openbaarmakingsregeling bestaat in artikel 365 van het Wetboek van Strafvordering die voorgaat op de algemene openbaarmakingsregeling van de Wob.

Verder blijft na toepassing van de eerdergenoemde weigeringsgronden in een drietal documenten slechts informatie over die niet ziet op de bestuurlijke aangelegenheid waarop het Wob-verzoek betrekking heeft en om die reden niet voor verstrekking in aanmerking komt.

Tenslotte geldt nog voor een aantal documenten dat deze reeds openbaar zijn en daarom niet onder de werking van de Wob vallen. Echter omdat het daarbij gaat om al wat oudere documenten die niet eenvoudig op internet terug te vinden zijn, heeft verweerder deze documenten toch aan eiser verstrekt, samen met de openbaar te maken documenten.

1.3Eiser was het niets eens met verweerder besluit voor zover daarbij documenten niet dan wel slechts gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt en met de weigeringsgronden waarop verweerder zich daarbij heeft beroepen.

1.4Bij het bestreden besluit op bezwaar van 23 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

Het bezwaar van eiser heeft weliswaar tot een hernieuwde beoordeling geleid, maar heeft geen nieuwe documenten opgeleverd die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen.

Naar aanleiding van de bezwaargronden heeft verweerder het primaire besluit van

13 augustus 2020 op enkele onderdelen herroepen en van een aantal documenten van de B- en de C-lijst alsnog aanvullende passages openbaar gemaakt.

Verder heeft verweerder besloten een aantal stukken van de B-lijst waarvan de openbaar-making aanvankelijk integraal was geweigerd alsnog openbaar te maken, voor zover de tekst valt onder de reikwijdte van het Wob-verzoek met uitzondering van passages die op grond van artikel 11, eerste lid, of artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob niet openbaar gemaakt kunnen worden.

Voor het overige heeft verweerder het primaire besluit van 13 augustus 2020 gehandhaafd.

1.5Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.6Bij brief van 16 november 2021 heeft verweerder aan de rechtbank meegedeeld dat het bestreden besluit abusievelijk is ondertekend door de minister voor Rechtsbescherming maar dat dit nog zal worden hersteld. Verder heeft verweerder meegedeeld dat hij naar aanleiding van de beroepsgronden ook heeft geconstateerd dat aan het besluit op bezwaar een aantal motiveringsgebreken kleeft en dat hij daarom een aanvullend besluit zal nemen om die gebreken alsnog te herstellen.

1.7Nadat de rechtbank verweerder desgevraagd een aantal malen uitstel had verleend voor het nemen van een aanvullend besluit, laatstelijk tot 1 mei 2022, heeft verweerder uiteinde-lijk op 19 april 2022 een herstelbesluit genomen. Het beroep is van rechtswege mede gericht tegen dat herstelbesluit.

1.8Bij brief van 21 juli 2022 heeft eiser een inhoudelijke reactie gegeven op het herstelbesluit van 19 april 2022.

De beroepsgronden

2. De beroepsgronden van eiser betreffen de volgende aspecten:

1. de ondertekening van het bestreden besluit

2. de betekenis van het woord “vertrouwelijk”

3. de weigeringsgrond “eenheid van het kabinetsbeleid”

4. de beoordeling van documenten op alineaniveau

5. onevenredige bevoordeling of benadeling

6. het niet verstrekken van volledig weggelakte documenten of pagina’s

7. het achterhouden van documenten

8. het herstelbesluit van 19 april 2022.

De rechtbank overweegt daarover het volgende.

Ondertekening bestreden besluit

3.1Eiser stelt dat de ondertekening van het bestreden besluit van 23 juni 2021 niet correct lijkt te zijn omdat het Wob-verzoek was gericht aan de verweerder en het primaire besluit ook namens verweerder is genomen, maar de beslissing op bezwaar is ondertekend namens de minister voor Rechtsbescherming.

3.2Verweerder heeft hierover in het verweerschrift naar voren gebracht dat er bij het onderhavige Wob-verzoek argumenten te geven zijn voor zowel een besluit van hem als een besluit van de minister voor Rechtsbescherming. Nu het primaire besluit echter alleen namens hem genomen is, ligt het volgens verweerder in de rede dat hij ook (alleen) de beslissing op het bezwaarschrift van eiser neemt.

3.3De rechtbank is van oordeel dat het zo mag zijn dat het Wob-verzoek mede ziet op informatie die is neergelegd in documenten die berusten bij (thans) de minister voor Rechts-bescherming, maar dat het primaire besluit van 13 augustus 2019 alleen is genomen namens verweerder. Dat betekent dat ook alleen verweerder bevoegd was om te beslissen op eisers bezwaar tegen dat besluit. Het bestreden besluit is echter ondertekend namens de minister voor Rechtsbescherming. Deze was daartoe niet bevoegd..

3.4Bij het aanvullende besluit van 19 april 2022 heeft verweerder het besluit van de minister voor Rechtsbescherming voor gedekt verklaard (dat wil zeggen: geheel voor zijn rekening genomen), met daarbij een aanvullende beslissing voor een aantal documenten die bij het bestreden besluit volledig geweigerd zijn. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om het bevoegdheidsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.

3.5In zijn reactie van 21 juli 2022 op het herstelbesluit heeft eiser opgemerkt dat volgens de memorie van toelichting bij artikel 6:22 Awb, niet de aard van het geschonden voorschrift beslissend is voor de beantwoording van de vraag of een gebrek in een besluit kan worden gepasseerd, maar uitsluitend het antwoord op de vraag of door de schending iemand is benadeeld.

In dit geval is het volgens eiser maar zeer de vraag of hij door de geschetste gang van zaken niet is benadeeld omdat door twee verschillende ministers besluiten worden genomen waarbij niet alleen de uiteindelijke beslissing, maar ook de behandeling van het bezwaar en de beoordeling van de documenten van elkaar kunnen verschillen, hetgeen ook daad-werkelijk is gebleken omdat bij het herstelbesluit toch weer nieuwe documenten boven water zijn gekomen en toch weer eerder geweigerde documenten (deels) geopenbaard worden.

3.6De rechtbank is van oordeel dat eiser niet is benadeeld door de onbevoegde ondertekening van het bestreden besluit. Er is geen reden om aan te nemen dat het bestreden besluit inhoudelijk anders zou hebben geluid als het zou zijn ondertekend namens verweerder. Weliswaar heeft in beroep een herbeoordeling door verweerder plaatsgevonden die heeft geleid tot het herstelbesluit van 19 april 2022, maar dat dit te maken heeft met het feit dat het bestreden besluit niet door verweerder was ondertekend, is niet gebleken. Bovendien valt niet in te zien waarom eiser door die herbeoordeling is benadeeld.

De gehele voorprocedure, inclusief de bezwarenprocedure, is door verweerder behandeld, alleen de ondertekening van het besluit op bezwaar is onjuist. Verweerder heeft dat besluit echter alsnog geheel voor zijn rekening genomen. Daarmee is het bevoegdheidsgebrek hersteld.

De rechtbank zal het bevoegdheidsgebrek daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb en het bestreden besluit van 23 juni 2021 niet op die grond vernietigen.

Betekenis woord ‘vertrouwelijk’

3.7Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de vermelding van het woord ‘vertrouwelijk’ op een document niet betekent dat het stuk bedoeld is voor intern beraad. Hij wijst erop dat er ook documenten met die vermelding wel openbaar zijn gemaakt. Eiser vindt dit daarom geen goede argumentatie om een document niet openbaar te maken.

3.8In het bestreden besluit heeft verweerder hierover opgemerkt dat het vermelden van het woord “vertrouwelijk” op het document een sterke aanwijzing is dat de opsteller van het stuk de bedoeling had het stuk voor intern beraad op te stellen. Niettemin is elk van deze stukken inhoudelijk beoordeeld op de vraag of deze persoonlijke beleidsopvattingen bevatten die bedoeld zijn voor intern beraad. Dat is bij sommige documenten het geval. De rechtbank ziet geen reden om eraan te twijfelen dat een dergelijke beoordeling heeft plaatsgevonden.

3.9De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de stukken waarop het woord ‘vertrouwelijk’ is vermeld niet enkel daarom zijn geweigerd, maar dat per document inhoudelijk is beoordeeld of dit persoonlijke beleidsopvattingen bevat die bedoeld zijn voor intern beraad. Die beoordeling heeft ertoe geleid dat een aantal documenten met de aanduiding ‘vertrouwelijk’ wel openbaar zijn gemaakt, terwijl in andere documenten passages of gedeelten met daarin persoonlijke beleidsopvattingen bedoeld voor intern beraad op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob zijn weggelakt.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze beroepsgrond van eisers voldoende weerlegd.

Eenheid van het kabinetsbeleid

3.10Voorts stelt eiser dat de ‘eenheid van het kabinetsbeleid raken’ in casu geen reden kan zijn om de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob in te roepen. Hij wijst erop dat het huidige kabinet ten tijde van het bestreden besluit al 100 dagen demissionair was en de documenten vooral betrekking hebben op de kabinetten Kok en Balkenende. Daar komt volgens eiser nog bij dat gedeelten van documenten die op grond van deze weigeringsgrond aanvankelijk waren weggelakt, bij het besluit op bezwaar alsnog openbaar zijn gemaakt vanwege de ouderdom ervan. Deze redenering klopt daarmee naar eisers mening niet.

3.11In het verweerschrift heeft verweerder hierover opgemerkt dat het naar zijn mening toegestaan is om de betreffende documenten te weigeren op basis van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob. Daartoe voert verweerder aan dat voor de ministerraad geldt dat een vrije en onbelemmerde uitwisseling van argumenten van wezenlijk belang is voor het goed kunnen uitvoeren van zijn werkzaamheden.

Openbaarmaking van de verslagen van de ministerraad zou naar de mening van verweerder tot een onevenredige benadeling leiden, omdat aannemelijk is dat dit de open en ongedwongen beraadslaging tussen de leden van de ministerraad en daarmee de besluitvorming, zal belemmeren. Dit geldt ook voor een geobjectiveerde samenvatting van de verslagen.

Gelet hierop zou openbaarmaking van de verslagen volgens verweerder ook in strijd zijn

met de in artikel 45 van de Grondwet opgenomen taak van de ministerraad om de eenheid van het beleid te bevorderen en de in artikel 26, eerste lid van het Reglement van Orde van de ministerraad opgenomen geheimhoudingsverplichting.

Bij zijn afweging om de notulen van de ministerraad openbaar te maken heeft verweerder,

gelet op het belang van dit dossier, het tijdsverloop en het goed kunnen functioneren

van de ministerraad, in deze specifieke situatie gemeend een groter gewicht toe te moeten

kennen aan het tijdsverloop. Daarom heeft hij alsnog besloten om documenten (deels) openbaar te maken.

3.12De rechtbank kan zich vinden in de zienswijze van verweerder. Voor het functioneren van de ministerraad is geheimhouding van wat in zijn vergaderingen wordt besproken essentieel, zowel vanwege de eenheid van het regerings- en kabinetsbeleid als om te verzekeren dat binnen het kabinet in alle vrijheid van gedachten kan worden gewisseld. Dat er vanwege het grote tijdsverloop meerdere achtereenvolgende kabinetten betrokken zijn geweest bij de Vuurwerkramp Enschede, maakt dat niet anders. Ook dan kan de ‘eenheid van het kabinet’ in het geding zijn.

3.13Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de beroepsgrond van eiser genoegzaam weerlegd. Ook heeft verweerder voldoende duidelijk gemaakt waarom hij heeft besloten bepaalde (gedeelten van) documenten vanwege de ouderdom ervan alsnog openbaar te maken ondanks het feit dat dit in eerste instantie was geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob.

Beoordeling documenten op alineaniveau

3.14Uit een e-mail van een medewerker van verweerders ministerie die – kort gezegd – aangeeft dat er pagina’s alsnog openbaar gemaakt moeten worden, maakt eiser op dat (een deel van) de documenten niet op alineaniveau is beoordeeld. Als dat wel zou zijn gebeurd, dan hadden volgens eiser de betreffende pagina’s ook gedeeltelijk openbaar gemaakt kunnen worden. In plaats daarvan zijn vele pagina’s van documenten in zijn geheel achtergehouden.

3.15Verweerder heeft hierover in het verweerschrift opgemerkt dat het Wob-verzoek over de vuurwerkramp(en) uiterst omvangrijk is omdat deze vele jaren geleden hebben plaatsgevonden. De zoektocht naar de betreffende documenten en het selecteren en beoordelen is volgens verweerder daarom enorm tijdrovend. In de e-mail waarop eiser doelt is volgens verweerder slechts beoogd aan te geven dat er uiterst zorgvuldig gehandeld wordt bij de selectie en de beoordeling, hetgeen tijd kost.

3.16De rechtbank acht deze uitleg van verweerder afdoende. Uit de betreffende e-mail kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat een deel van de documenten niet voldoende nauwkeurig is beoordeeld. In de inventarislijsten is per document aangegeven of het onder de Wob valt en of het geheel of gedeeltelijk openbaar wordt gemaakt. In het laatste geval is in het document per weggelakte passage of weggelakt gedeelte vermeld op grond van welke weigeringsgrond dat is gebeurd. Dat kan er soms toe leiden dat er geen relevante informatie meer overblijft op een bepaalde pagina.

Ambtsberichten College procureurs-generaal

3.17Eiser voert verder aan dat verweerder een aantal documenten heeft geweigerd omdat het zou gaan om “vertrouwelijke informatie van het Directie Wetgeving en College van procureurs-generaal”. Eiser betwist dat deze motivering voldoende is om openbaarmaking van de betreffende documenten te kunnen weigeren.

3.18De rechtbank heeft – na kennis te hebben genomen van die stukken – geconstateerd dat het gaat om ambtsberichten en bijlagen bij ambtsberichten van het College van procureurs-generaal aan verweerder. Deze berichten bevatten opvattingen, afwegingen, kwalificaties en conclusies die gelden als persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor intern beraad binnen het ministerie van Justitie en Veiligheid. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat artikel 11, eerste lid, van de Wob zich tegen openbaarmaking verzet. Na verwijdering van de persoonlijke beleidsopvattingen en de persoonsgegevens uit deze documenten, blijft er in sommige gevallen geen wezenlijke inhoudelijke informatie over waaraan nog een zelfstandige betekenis toekomt, zodat om die reden de openbaarmaking van het betreffende document integraal kon worden geweigerd.

In een aantal documenten (A.03, C.032 en C.129) is informatie opgenomen uit ambts-

berichten van het College van procureurs-generaal. De rechtbank heeft – na kennis te hebben genomen van deze stukken – vastgesteld dat deze informatie opvattingen, afwegingen, kwalificaties en conclusies van het OM bevat over onder andere de voortgang en de stand van zaken van het strafrechtelijk onderzoek en het feitenonderzoek naar de vuurwerkramp in Enschede en het onderzoek van de Rijksrecherche naar het functioneren van het Tolteam, die als persoonlijke beleidsopvattingen zijn aan te merken.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat artikel 11, eerste lid, van de Wob, zich ertegen verzet dat hij deze documenten openbaar maakt.

Concepten

3.20Eiser wijst erop dat verweerder stelt dat concepten niet openbaar gemaakt kunnen worden omdat uit de verschillen tussen de conceptversie en het definitieve document persoonlijke beleidsopvattingen van de betrokken ambtenaar/ambtenaren gedestilleerd kunnen worden. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2424.

Eiser is van mening dat het in die uitspraak gaat om specifieke documenten die door de Afdeling zijn beoordeeld en dat deze uitspraak niet zonder meer kan worden toegepast op de documenten waar hij om gevraagd heeft. Het zou volgens eiser kunnen dat de concepten waar het in deze zaak om gaat wel meer dan gering afwijken van de definitieve versie van de documenten en daarom niet als persoonlijke beleidsopvattingen zijn aan te merken.

De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiser slaagt. De rechtbank volgt niet het standpunt van verweerder dat concepten nooit openbaar gemaakt zouden hoeven worden. Het algemene standpunt van verweerder dat verschillen tussen de conceptversie(s) en het definitieve document, altijd zijn aan te merken als persoonlijke beleidsopvattingen, is naar het oordeel van de rechtbank onhoudbaar. Het is immers niet uitgesloten dat conceptversies van documenten ook feitelijke informatie of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter bevatten die uiteindelijk niet in het definitieve document terechtkomen.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat concepten op dezelfde wijze inhoudelijk moeten worden beoordeeld als andere documenten waarop de Wob van toepassing is en dat per document moet worden gemotiveerd waarom openbaarmaking ervan geheel of gedeeltelijk achterwege moet blijven.

Omdat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan, kan het bestreden besluit in zoverre niet in stand blijven. Verweerder zal na een nieuwe inhoudelijke beoordeling ook ten aanzien van de concepten alsnog moeten beslissen of deze al dan niet geheel of gedeeltelijk openbaar gemaakt kunnen worden.

Onevenredige bevoordeling of benadeling

3.22Eiser stelt dat verweerder niet zelfstandig kan bepalen of er sprake is van onevenredige bevoordeling of benadeling als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob zonder de belanghebbenden om een zienswijze hierover te hebben gevraagd.

3.23De rechtbank overweegt dat verweerder een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toekomt bij de beoordeling om (delen van) documenten te weigeren op deze grond. Als het voornemen bestaat om documenten (deels) openbaar te maken en dat nadelig kan zijn voor derden, kan een zienswijzeprocedure gevolgd worden. De Wob verplicht daar echter niet toe. Bovendien geldt dat ook als een derde belanghebbende bezwaren zou hebben tegen openbaarmaking, sprake blijft van een zelfstandig besluit van verweerder die daarbij alle betrokken belangen dient af te wegen. De zienswijze van de derde belanghebbende is een belang dat daarbij meegewogen moet worden, maar dat op zich niet doorslaggevend is.

Het betoog van eiser slaagt niet.

Niet verstrekken van volledig weggelakte documenten of pagina’s

3.24Eiser is van mening dat verweerder ten onrechte stelt dat documenten of pagina’s die geheel gelakt zijn, niet verstrekt hoeven te worden.

3.25De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak informatie waaraan na het weglakken van de niet-openbare delen geen zelfstandige betekenis meer toekomt, niet verstrekt hoeft te worden. Welke gedeelten/ pagina’s van een document ontbreken, hoeft niet per se te blijken uit de inventarislijst. Wel dient inzichtelijk te worden gemaakt op basis van welke wettelijke bepaling de openbaarmaking van de betreffende informatie geweigerd is. Dat is hier gebeurd. De toegepaste weigeringsgrond is zowel op de inventarislijst als op de documenten zelf vermeld.

De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Achterhouden van documenten

3.26Eiser is van mening dat het hem onmogelijk dan wel zeer moeilijk wordt gemaakt om zelf te controleren of de documenten en passages op een juiste wijze zijn beoordeeld, omdat de documentnummers door elkaar lopen. Volgens eiser worden er nog steeds vele documenten en hele pagina’s van documenten die deel uitmaken van deze documenten, volledig door verweerder achtergehouden.

3.37De rechtbank is van oordeel dat verweerder met behulp van de inventarislijsten A, B en C voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke documenten zijn betrokken bij de beoordeling en wat per document de toepasselijke weigeringsgrond(en) is (zijn).

3.38De rechtbank ziet in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te aan te nemen dat er door verweerder al dan niet bewust documenten zijn of worden achter-gehouden. Het enkele feit dat sommige documenten pas later zijn gevonden en/of openbaar gemaakt, wil nog niet zeggen dat verweerder de bedoeling had of heeft om deze achter te houden voor eiser.

Het betoog van eiser slaagt niet.

Het herstelbesluit van 19 april 2022

4.1Bij het herstelbesluit van 19 april 2022 heeft verweerder besloten een aantal documenten van de C-lijst alsnog openbaar te maken, met uitzondering van de daarin vermelde persoonsgegevens, zoals namen, e-mailadressen, functienamen en telefoonnummers, en delen die persoonlijke beleidsopvattingen voor intern beraad bevatten, waarbij het met name gaat om voorstellen voor een concepttekst of om ambtelijke afstemming.

De documenten van de C-lijst, genoemd in bijlage 2 bij het herstelbesluit heeft verweerder niet openbaar gemaakt. Voor zover er in deze documenten al informatie openbaar gemaakt zou kunnen worden, betreft dit volgens verweerder informatie die geen zelfstandige betekenis toekomt.

Verder heeft verweerder ten aanzien van een aantal documenten van de C-lijst besloten dat verstrekking achterwege dient te blijven in het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten, niet alleen in een concreet geval maar ook om dat belang in het algemeen (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob). Openbaarmaking van (bepaalde passages) uit deze documenten zou inzicht geven in door de politie en/of het openbaar ministerie gehanteerde onderzoeksstrategieën en daarmee de opsporing en vervolgen van strafbare feiten in het algemeen kunnen frustreren. Het strafdossier is volgens verweerder nog steeds actueel gezien een recente aangifte in het dossier “Vuurwerkramp” waarop mogelijk nog een strafrechtelijk traject zal volgen.

Voor het al eerder in deze uitspraak genoemde document C.103 geldt volgens verweerder bovendien dat het onderdeel uitmaakt van een strafdossier en daarom valt onder de Wet politiegegevens (Wpg) Deze wet kent een bijzonder informatieregime dat voorgaat op de algemene openbaarmakingsregeling van de Wob. Verweerder verwijst in dat verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5104, over de toepasselijkheid van de Wpg en de Wob.

Voor zover dit geen juiste beoordeling is, beroept verweerder zich tevens op artikel 10, tweede lid, onder c, en artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob. Getuigen moeten zich volgens verweerder vrij kunnen voelen om zaken te melden.

Nadere reactie van eiser van 21 juli 2022

4.2Op 21 juli 2022 heeft eiser desgevraagd een reactie gegeven op het aanvullende besluit van verweerder van 19 april 2022.

In de eerste plaats stelt eiser dat het feit dat er bij de herbeoordeling wederom nieuwe stukken of bijlagen de opgevraagde documenten boven water zijn gekomen aantoont dat er inderdaad stukken ontbraken en mogelijkerwijs nog steeds ontbreken. Met uitzondering van twee documenten die al openbaar waren, zijn die alsnog gevonden documenten wederom geweigerd, volgens eiser op onjuiste gronden.

Eiser stelt dat hij bijvoorbeeld via een bron in het bezit is gekomen van een groot deel van de bijlage bij document C.005a (Samenvatting onderzoeksresultaten VerEsal van 23 november 2011). Hieruit blijkt volgens eiser duidelijk dat het document – al dan niet geanonimiseerd –openbaar gemaakt kan worden en dat een beroep op artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob niet noodzakelijk is. Overigens gaat het volgens eiser bij VerEsal om een ruim 10 jaar oud onderzoek, waardoor een beroep op 10, tweede lid, onder c, van de Wob naar zijn mening eveneens niet meer noodzakelijk is. Ook het beroep op artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob met betrekking tot een [vuurwerk]bord met “ [aanduiding] , is volgens eiser niet nodig omdat de naam van de betreffende persoon algemeen bekend is en zelfs meermaals genoemd is in televisieuitzendingen van RTV Oost in 2010 en 2011.

Voor alle opgevraagde documenten had verweerder naar eisers mening bovendien rekening moeten houden met de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS: 2021:399, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat juist bij een belangrijke maatschappelijke en gevoelige kwestie zoals de vuurwerkramp en gelet op het feit dat de documenten al relatief oud zijn, de documenten in een niet tot de betrokken ambtenaren herleidbare vorm openbaar gemaakt kunnen worden.

Volgens eiser valt niet in te zien waarom dat ook niet zou gelden voor het beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob. Naar eisers mening kan verweerder ook voor deze documenten overgaan tot openbaarmaking in een niet tot de betrokken ambtenaren herleidbare vorm, desnoods in de vorm van een uittreksel of een samenvatting van de inhoud.

Datzelfde geldt naar de mening van eiser voor het beroep op artikel 10, tweede lid, onder c, van de Wob omdat het ook in die gevallen gaat om documenten die al relatief oud zijn.

Er lopen volgens eiser geen strafrechtelijke onderzoeken meer, dus er is ook geen sprake meer van het frustreren van strafrechtelijk onderzoek. Ten aanzien van de verwijzing van verweerder naar een recente aangifte van strafbare feiten merkt eiser op dat het openbaar ministerie die aangifte heeft geseponeerd zonder verder onderzoek te verrichten. Daarom kan volgens eiser een beroep op artikel 10, tweede lid, onder c, van de Wob ook in dit geval niet aan de orde zijn.

4.3De rechtbank is van oordeel dat dit betoog van eiser slaagt voor zover verweerder heeft nagelaten om ten aanzien van de documenten waarvan openbaarmaking is geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob omdat deze persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, te toetsen of die stukken in niet tot personen herleidbare vorm openbaar gemaakt kunnen worden met toepassing van artikel 11, tweede lid, van de Wob.

Verweerder zal dat alsnog per betreffend document moeten beoordelen en voor zover openbaarmaking met toepassing van artikel 11, tweede lid, van de Wob wordt geweigerd moeten motiveren waarom dat het geval is.

4.4De rechtbank deelt niet de zienswijze van eiser dat verweerders beroep op artikel 10, tweede lid, onder c, van de Wob niet aan de orde is nu de recente aangifte van strafbare feiten zonder nader onderzoek is geseponeerd door het openbaar ministerie. Deze aangifte bevestigt naar het oordeel van de rechtbank juist dat het dossier van de vuurwerkramp Enschede nog steeds actueel is of kan worden zolang de strafbare feiten nog niet zijn verjaard.

Conclusie

5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit en het herstel- besluit van 19 april 2022.

Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moeten nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen in de rechtsoverwegingen 3.21 en 4.3.

Griffierecht

6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Proceskosten

7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van

€ 759,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit;

  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;

  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,-- aan eiser te vergoeden;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,--.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van

G. Kootstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Artikel delen