Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBNNE:2022:1523

16 mei 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/2722

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2022 in de zaak tussen

Stichting Brick One, uit Groningen, eiseres en

[eiser] , uit Groningen, eiser,

tezamen aangeduid als eisers,

(gemachtigde: mr. J.R. van Angeren),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Nuijens).

Als derde-partij nemen aan het geding deel [derde belanghebbende 1] en [derde belanghebbende 2] te Groningen.

Procesverloop

In het besluit van 31 augustus 2020 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. Eiser moet het woongebouw op [adres 1] in Groningen in overeenstemming brengen met de verleende omgevingsvergunning uit 2014. Doet hij dit niet, dan moet hij een dwangsom betalen van maximaal € 17.000,-.

In het besluit van 20 januari 2021 (primair besluit II) heeft verweerder geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor de legalisatie van de uitbreiding van het woongebouw aan de [adres 1].

In het besluit van 16 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen beide primaire besluiten voor zover het gaat om eiser niet-ontvankelijk, en voor zover het gaat om eiseres, ongegrond verklaard.

Eisers hebben gezamenlijk tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Eisers hebben een nader stuk ingediend.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2022 op zitting behandeld. De gemachtigde van eisers is verschenen, samen met mr. Ten Hove. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. Bakker. Derde-partij [derde belanghebbende 1] is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.Op 19 december 2014 heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het gewijzigd uitvoeren van een eerder verleende omgevingsvergunning. Het gaat om het bouwen van een pand met 12 studio’s op het adres [adres 1] in Groningen. Het pand bestaat uit 3 woonlagen, met op elke woonlaag 4 wooneenheden. Het pand heeft volgens de plattegrond behorend bij de aanvraag een diepte van 15 meter en een breedte van 9 meter. Het gebouw is 9,95 meter hoog. In de omgevingsvergunning is vermeld dat eiser voor de start van de bouw tekeningen en berekeningen van het palenplan, de fundering, vloeren, stabiliteit en de houtskeletbouwconstructies ter goedkeuring moet indienen.

1.2.In januari 2015 heeft eiser een rapportage mortelschroefpalen van Hektec van 21 januari 2015 bij verweerder ingediend. Op 12 juni 2015 is het bouwwerk voltooid.

1.3.Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van omwonenden heeft een toezichthouder van de gemeente Groningen op 23 januari 2020 de locatie bezocht. Hij heeft geconstateerd dat het gebouw geen 15 maar 17,15 meter diep is.

1.4.Op 17 juli 2020 heeft verweerder aan eiser aangekondigd dat hij een last onder dwangsom gaat opleggen. Eiser heeft zijn zienswijze op dit voornemen gegeven en op 31 augustus 2020 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd. Eiser moet binnen zes maanden het pand aan de [adres 1] te Groningen in overeenstemming brengen met de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen ervan. Doet hij dit niet, dan moet hij een dwangsom van € 4.250,- per week betalen tot een maximum van € 17.000,-. Verweerder heeft daarbij bepaald dat de last onder dwangsom ook geldt voor de rechtsopvolgers van eiser. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar ingediend. Verweerder heeft de begunstigingstermijn verlengd tot drie maanden na de beslissing op het bezwaarschrift.

1.5.Op 1 december 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor het legaliseren van de gerealiseerde bebouwing aan de [adres 1] te Groningen. Op 20 januari 2021 heeft verweerder de omgevingsvergunning geweigerd omdat het bouwwerk in strijd is met de regels van het bestemmingsplan. Het bouwwerk overschrijdt de maximale goothoogte van 4 meter. Verweerder wil niet meewerken aan afwijking van het bestemmingsplan, omdat de afwijking volgens hem in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het pand ligt in een bouwblok dat gezamenlijk met twee andere bouwblokken een driehoekig binnenterrein omsluit. Verweerder wil de bouwmogelijkheden op dit binnenterrein zoveel mogelijk beperken om licht, lucht en ruimte te behouden.

1.6.Op 31 december 2020 heeft eiseres het woongebouw in eigendom gekregen. Gemachtigde van eiseres heeft aan verweerder laten weten dat eiseres het bezwaar van eiser tegen primair besluit I wil voortzetten. Eiseres en eiser hebben gezamenlijk bezwaar gemaakt tegen de weigering van de omgevingsvergunning (primair besluit II) en verzocht om het bezwaar tegen primair besluit I en primair besluit II gezamenlijk te behandelen. Onder het eerder beschreven procesverloop is het vervolg van de procedure beschreven.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van de omgevingsvergunning en de opgelegde last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de door eisers aangevoerde beroepsgronden.

Procesbelang

3. Voordat de rechtbank het beroep inhoudelijk kan behandelen, moet worden beoordeeld of aan een aantal formele aspecten is voldaan. In dit verband is van belang of eisers het door hen gewenste resultaat kunnen halen met deze beroepsprocedure, het zogenaamde procesbelang.

3.1.De rechtbank stelt vast dat de begunstigingstermijn van primair besluit I door verweerder is verlengd tot drie maanden na de beslissing op het bezwaarschrift. De begunstigingstermijn was daardoor nog niet verstreken voordat eiser het pand in eigendom heeft overgedragen. Eiser heeft geen dwangsommen verbeurd. Vanwege de eigendomsoverdracht is verbeurte niet meer mogelijk. Eiser heeft geen omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij nog een ander belang heeft bij een uitspraak van de rechtbank over zijn bezwaar tegen primair besluit I, dan het voorkomen van de verbeurte van dwangsommen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dan ook geen belang bij een oordeel over zijn bezwaar hiertegen.

3.2.Met betrekking tot primair besluit II overweegt de rechtbank dat het doel van de procedure is om alsnog een omgevingsvergunning voor het gebouwde bouwwerk te verkrijgen. Eiser is geen eigenaar meer van de gronden. Het enkele feit dat eiser geadresseerde is van het weigeringsbesluit is onvoldoende om een procesbelang aan te nemen. Eiser heeft ook geen overige omstandigheden aangevoerd waaruit een belang bij het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning blijkt. Met de overdracht van de eigendom zijn de belangen van eiser geheel op eiseres overgegaan.n

Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 mei 2016 met nummer ECLI:NL:RVS:2016:1296.

Er is geen reden om aan te nemen dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

3.3.De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft en zal het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaren.

3.4.Eiseres heeft als eigenaar van het bouwwerk en rechtsopvolger van eiser wel belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank beoordeelt het beroep dan ook inhoudelijk.

Zicht op legalisatie

4. Niet in geschil is dat het woongebouw in strijd met de in 2014 verleende omgevingsvergunning is gebouwd. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder handhavend mag optreden. Volgens eiseres is er sprake van concreet zicht op legalisatie van het bouwwerk. Bovendien is er volgens eiseres sprake van bijzondere omstandigheden waarom verweerder zou moeten afzien van handhaving.

4.1.Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor legalisatie van het bouwwerk. Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Er is dus geen sprake van een concreet zicht op legalisatie. Eiseres voert echter aan dat deze weigering onjuist is. De rechtbank zal daarom eerst de gronden tegen de weigering van de omgevingsvergunning bespreken. Als de weigering in stand kan blijven, komt de rechtbank toe aan bespreking van de aangevoerde bijzondere omstandigheden.

Bestemmingsplan

5. Eiseres stelt dat het gerealiseerde bouwplan voldoet aan de regels van het bestemmingsplan. Verweerder is daarom volgens haar gehouden om een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen. Het bouwplan valt, behalve de balkons, volledig binnen de aanduiding op de plankaart met de maximumbouwhoogte van 10,5 meter. Dit blijkt volgens haar uit de onderliggende luchtfoto op www.ruimtelijkeplannen.nl. Bovendien heeft zij met de zogenaamde meettool van www.ruimtelijkeplannen.nl nagemeten dat de het maatvoeringsvlak een diepte heeft van 16,27 meter.

5.1.Op het perceel waar het bouwwerk is gelegen, is het bestemmingsplan ‘Oranjebuurt-Noorderplantsoenbuurt’, van toepassing. Bovendien zijn, voor zover relevant, het paraplubestemmingsplan ‘herziening bestemmingsregels Wonen’ en paraplubestemmingsplan ‘herziening bestemmingsregels Wonen 2’ van toepassing. De gronden hebben de bestemming Wonen en de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2. Het gehele perceel is voorzien van een bouwvlak. Op de voorzijde van het perceel, gezien vanaf de [straat], ligt de aanduiding ‘maximum bouwhoogte: 10,5 m.’ Op het achterste gedeelte van het perceel ligt de maatvoeringsaanduiding ‘maximum bouwhoogte 6 m, maximum goothoogte: 4 m’.

5.2.De rechtbank is van oordeel dat het bouwplan niet binnen de regels van het bestemmingsplan past. Bij de beoordeling van de ligging van bebouwing komt geen doorslaggevende betekenis toe aan een luchtfoto die als achtergrond wordt gekozen op www.ruimtelijkeplannen.nl. Een luchtfoto – die vanuit een satelliet wordt gemaakt onder een bepaalde hoek – geeft immers altijd een enigszins vertekend beeld van de werkelijke situatie. Daarbij kan ook sprake zijn van schaduwwerking.n

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2021 met nummer ECLI:NL:RVS:2021:20262.

Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat ook andere herkenningspunten, zoals de voorgevel en de zijgevel, op de luchtfoto zijn verschoven ten opzichte van de plankaart. De rechtbank stelt vast dat de zogenaamde differentiatielijn (de lijn tussen het voorste en het achterste gedeelte van het perceel, waarvoor verschillende bouwhoogtes gelden) op 15 meter vanaf de voorzijde van het perceel ligt. Het bouwplan heeft een diepte van ruim 17 meter. Het gedeelte van het bouwplan dat aan de achterzijde van het perceel ligt, is hoger dan de toegestane 4 meter en dus in strijd met het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.

Goede ruimtelijke ordening

6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De afwijking van het bestemmingsplan is slechts klein. De diepte van het gebouw van 17 meter is wel toegestaan, maar vanaf de differentiatielijn tot een goothoogte van 4 meter en een bouwhoogte van 6 meter. Enkel het stuk daarboven is in afwijking van het bestemmingsplan. Bovendien is het binnenterrein dichtbebouwd met woningen, waardoor het argument van het verweerder dat het binnenterrein open moet blijven voor licht, lucht en ruimte van omwonenden niet opgaat. Eisers hebben een advies ingebracht van stedenbouwkundig bureau Mdbs van 7 april 2022 waarin wordt geconcludeerd dat het pand, zoals dat is gebouwd, past binnen het bebouwingspatroon. Stedenbouwkundig zijn er niet meer bezwaren tegen een bouwdiepte van 17 meter ten opzichte van een bouwdiepte van 15 meter in verband met de kwaliteit van het binnenterrein. Tot slot stellen eisers dat er voor het pand aan de [adres 2], dat grenst aan hetzelfde binnenterrein als het bouwplan van eisers, in 2020 een omgevingsvergunning voor een opbouw is verleend. Dit bouwplan wijkt ook af van de bepalingen met betrekking tot de maatvoering in het bestemmingsplan. Deze opbouw heeft een veel grotere impact dan de overschrijding van de differentiatiegrens op het perceel van eiseres.

6.1.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om gronden in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Op grond van artikel 2.12, eerste lid onder a en onder 2° van de Wabo kan verweerder hiervoor een omgevingsvergunning verlenen. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte. Dat betekent dat verweerder, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan wel of niet te gebruiken. De rechter moet de beslissing van het college terughoudend toetsen. Dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan te weigeren.n

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2020 met nummer ECLI:NL:RVS:2020:2936 r.o. 5.1.

De omstandigheid dat het bouwplan al is gerealiseerd speelt geen rol bij deze beoordeling,

6.2.De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn weigering om mee te werken aan afwijking van het bestemmingsplan voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank betrekt daarbij het volgende.

6.2.1.Verweerder heeft toegelicht dat in 2017 de grenzen van diverse bouwvlakken van de panden rondom [adres 1] zijn aangepast, waardoor op de achtererven minder bouwmogelijkheden voor de hoofdgebouwen resteren. De hoofdgebouwen kunnen hierdoor minder diep worden gebouwd. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat bij deze aanpassing rekening is gehouden met de verleende omgevingsvergunning uit 2014 voor [adres 1], waardoor dit pand als enige op de rij 15 meter diep mag worden. Verweerder acht verdere verdichting van de binnenterreinen, door het toestaan een bouwhoogte van 9,95 in plaats van 4 meter op het gedeelte achter de differentiatielijn, niet wenselijk. Gezien de hoge bouwdichtheid van het gebied, acht de rechtbank deze keuze van verweerder niet onbegrijpelijk of onredelijk.

6.2.2.Dat een door eiseres ingeschakelde stedenbouwkundige heeft beoordeeld dat het bouwplan, zoals dat reeds is gerealiseerd, past binnen het bebouwingspatroon, maakt dat niet anders. Dit wil immers nog niet zeggen dat de keuze van verweerder om niet mee te werken aan verdere verdichting van het binnenterrein onredelijk is.

6.2.3.Met betrekking tot de opbouw op de [adres 2] stelt de rechtbank vast dat het gaat om een omgevingsvergunning die is verleend voor een dakopbouw aan de voorzijde van het bouwperceel. Het bouwplan van eisers betreft een vergroting van het hoofdgebouw aan de achterzijde van het bouwperceel, waarbij de maximale bouwhoogte met 5,95 meter wordt overschreden. Deze gevallen zijn niet vergelijkbaar. De beroepsgrond slaagt niet.

7. Dit betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning in stand kan blijven. Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie.

De rechtbank beoordeelt vervolgens de gronden die eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de bijzondere omstandigheden waarom verweerder zou moeten afzien van handhaving.

Bijzondere omstandigheden

Vertrouwensbeginsel

8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat er niet handhavend opgetreden kan worden. Zij doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. De toezichthouder heeft tijdens de bouw diverse malen de voortgang gecontroleerd en nooit aangegeven dat er iets mis was.

8.1.Bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel moeten drie stappen worden doorlopen. De eerste is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept. Doorgaans zal de uitlating en/of gedraging door een ambtenaar worden gedaan of worden verricht, maar dit kan ook gebeuren door anderen, bijvoorbeeld een wethouder of derden die door het bestuursorgaan worden ingeschakeld. De vraag is of die uitlating en/of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.n

Uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 ECLI:NL:RVS:2019:1694.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft over de eerste stap het volgende overwogen:

Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. Daarbij volgt de Afdeling de staatsraad advocaat-generaal waar hij opmerkt, dat het van belang is dat de betrokkene te goeder trouw is, wat betekent dat de betrokkene alleen een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel indien hij de in het kader van een toezegging relevante feiten en omstandigheden correct heeft weergegeven. De betrokkene komt geen geslaagd beroep toe op het vertrouwensbeginsel indien hij besefte of had moeten beseffen dat de uitlating van de ambtenaar ging over een beslissing die buiten de bevoegdheid van het bestuursorgaan lag, of anderszins in strijd was met de toepasselijke rechtsregels. Hierbij is van belang dat op degene die een beroep op het vertrouwensbeginsel doet een onderzoeksplicht rust. De welbewuste standpuntbepaling zal doorgaans in een schriftelijk stuk zijn vastgelegd. Ook zonder schriftelijk stuk kan de uitlating en/of gedraging aannemelijk zijn, waarbij van belang kan zijn of het bestuursorgaan de gestelde uitlating en/of gedraging niet of onvoldoende betwist. Bij de vraag of een toezegging is gedaan, speelt ook de deskundigheid van de betrokkene een rol.

De rechtbank stelt voorop dat eiser een professionele speler in de vastgoedmarkt is. Hij heeft een architect ingehuurd die voor hem de tekeningen heeft gemaakt en de aanvraag voor de omgevingsvergunning uit 2014 heeft ingediend. Niet betwist wordt dat uit de plattegronden die bij de aanvraag zijn aangeleverd blijkt dat het bouwplan een diepte heeft van 15 meter. De omgevingsvergunning geldt dus voor een bouwplan met een diepte van 15 meter. Niet betwist wordt dat het gerealiseerde bouwwerk een diepte heeft van 17.15 meter. Ook wordt niet betwist dat de afmetingen in de rapportage mortelschroefpalen van Hektec, die eiser ten behoeve van de uitvoering heeft aangeleverd bij verweerder, niet overeenstemmen met de maten van de plattegronden. Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres aangegeven dat dit per abuis is gebeurd. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat per ongeluk een bouwplan is gerealiseerd dat vanaf de straatkant, in een dichtbebouwde omgeving, 2,15 meter verder naar achteren is gebouwd dan is vergund. Eiser had dit moeten melden bij verweerder, hetgeen hij heeft nagelaten. Van goede trouw, zoals hiervoor onder 8.1 is vermeld is daarom geen sprake.

De toezichthouder heeft in zijn rapport van 23 juni 2020 verklaard: “Tijdens de uitvoering door mij, [naam] bouwinspecteur Gemeente Groningen, deze afwijking niet opgemerkt dit omdat de indeling overeen kwam met de plattegronden, de constructie een maatvoering had van 17m en de woning op nr. 78 ook groter is uitgevoerd dan de vergunde situatie waardoor de afwijking door mij destijds niet is opgemerkt”.

Omdat namens eiser de relevante feiten bij de aanvraag van de omgevingsvergunning niet correct zijn weergegeven – er is immers een onjuist palenplan ingediend – kan niet worden aangenomen dat namens verweerder een toezegging is gedaan dat het bouwplan wat de maten betreft in overeenstemming met de omgevingsvergunning is gebouwd. De omstandigheid dat de toezichthouder tijdens de uitvoering meerdere malen controles heeft uitgevoerd is daarvoor niet voldoende. Uit geen van de inspectierapporten blijkt dat de toezichthouder heeft gecontroleerd of de maten van het bouwwerk overeenstemmen met de plattegronden Uit de door eiseres aangehaalde brief blijkt dat ook niet. Hierin is slechts vermeld dat tijdens de inspectie van 23 maart 2018 is geconstateerd dat de fietsenberging nog gerealiseerd moet worden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan ook, vanwege het ontbreken van goede trouw en het ontbreken van een toezegging door een daartoe bevoegde ambtenaar, niet slagen.

Evenredigheid

9. Eiseres betoogt dat handhaving onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen doelen. De afwijking van het bestemmingsplan is volgens haar minimaal en de ruimtelijke impact is beperkt. Het pand staat er al zes jaar en er is nooit over geklaagd. De belangen van de huurders, waaronder het woonrecht, worden ernstig geschaad, evenals de belangen van eiseres. Het gehele pand moet namelijk worden afgebroken en opnieuw worden opgebouwd. Gelet op de huidige stand van de rechtspraak, waarbij evenredigheid door de rechtbank indringender moet worden getoetst, menen eisers dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is.

9.1.Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Met de uitspraken van 22 februari 2022n

Nummers ECLI:NL:RVS:2022:285, ECLI:NL:RVS:2022:334, ECLI:NL:RVS:2022:335

waar eisers naar hebben verwezen, is dat uitgangspunt niet gewijzigd. Wel wordt benadrukt dat een bestuurlijke maatregel aan eisen van noodzakelijkheid, geschiktheid, en evenredigheid, moet voldoen om het beoogde bestuurlijke doel te bereiken. Zo kan de oplegging van een last onder dwangsom afstuiten op het noodzakelijkheidsvereiste als de overtreding het algemeen belang maar in zeer beperkte mate schaadt, terwijl de nadelen voor de betrokkene groot zijn.

9.2.De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van een overtreding van geringe aard of ernst. Het gaat om de toevoeging van een bouwdeel van meer dan twee meter diep, bijna tien meter hoog over de gehele breedte (negen meter) van het perceel, De planregels voorzien slechts in een toevoeging van een bouwdeel van maximaal 4 meter hoog. Verweerder wenst daar, gezien de dichtheid van de bebouwing ter plaatse, niet aan mee te werken. Verweerder kan zich, zoals de rechtbank hiervoor onder 6 heeft overwogen, in redelijkheid op dit standpunt stellen. Dat het pand al zes jaar als zodanig aanwezig is, maakt niet dat de overtreding gering is. De ernst van de overtreding vergt een zelfstandige beoordeling. Het standpunt dat er niemand heeft geklaagd, mist bovendien feitelijke grondslag. De aanleiding van de controle van verweerder was immers een verzoek om handhaving van omwonenden.

9.3.De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat het woonrecht van de huurders niet blijvend wordt aangetast. De last strekt niet tot afbraak van het pand, maar tot aanpassing van het pand naar de vergunde situatie. Dit zal tijdelijk ongemak met zich meebrengen, omdat de bewoners mogelijk tijdelijk elders moeten verblijven. Maar na aanpassing van het pand is het pand weer bruikbaar voor hetzelfde aantal huurders. Voor zover huurders hierdoor kosten moeten maken, wijst de rechtbank erop dat eventuele gebreken in de nakoming van de huurcontracten door eiseres, voor risico van eiseres komen.

9.4.De rechtbank is met verweerder van oordeel dat ook de kosten die gemoeid zijn met het aanpassen van het pand naar de vergunde situatie voor rekening en risico van eiseres komen. Dit is vaste rechtspraak.n

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2020 met nummer ECLI:NL:RVS:2020:1176.

De rechtbank betrekt daarbij dat deze kosten, en de noodzaak van het afbreken van het gehele pand, niet aannemelijk of inzichtelijk zijn gemaakt door eiseres.

9.5.De rechtbank concludeert dat handhavend optreden in dit geval niet onevenredig is.

De reikwijdte van de last

10. Eiseres betoogt tot slot dat de last te verstrekkend is. Het afbreken van de volledige uitbreiding is niet nodig, omdat een gedeelte van de uitbreiding, tot de goothoogte van 4 en een bouwhoogte van 6 meter, vergund kan worden. Voor het aannemen van een concreet zicht op legalisatie van dit gedeelte is dan bovendien geen aanvraag nodig omdat het gaat om een gedeelte dat past binnen het bestemmingsplan.

10.1.Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat verweerder voor de beantwoording van de vraag of er concreet zicht op legalisatie bestaat, moet kijken naar de volledige omvang van het illegale gedeelte, zoals dat feitelijk aanwezig is. Er bestaat geen algemene plicht voor verweerder om een antwoord te geven op de vraag of door middel van het treffen van bepaalde maatregelen of voorzieningen een overtreding mogelijk gedeeltelijk kan worden gelegaliseerd en de last beperkt dient te blijven tot het beëindigen van het niet-legaliseerbare deel van de overtreding. Dat is in dit geval ook niet voorstelbaar. Het is aan eiseres om te komen met een bouwplan dat vergund zal kunnen worden. Dit kan niet van verweerder gevergd worden. Dat betekent dat verweerder eiseres mocht gelasten om het bouwwerk in overeenstemming te brengen met de verleende omgevingsvergunning.n

Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2020 met nummer ECLI:NL:RVS:2020:499.

De beroepsgrond slaagt niet.

11. Het beroep is ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

  • de rechtbank verklaart het beroep, voor zover dat is ingesteld door eiser, niet-ontvankelijk.

  • de rechtbank verklaart het beroep, voor zover dat is ingesteld door eiseres, ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2022.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij hoger beroepschrift instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen