Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2019:194

23 januari 2019

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

201800631/1/A1.

Datum uitspraak: 23 januari 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Westzaan, gemeente Zaanstad,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 december 2017 in zaak nr. 17/3234 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2016 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het parkeren en laden en lossen op het perceel aan de J.J. Allanstraat 186 te Westzaan (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 4 juli 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant], het college en Tikopia Vastgoed B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.J.F. Voss, advocaat te Zaandam, het college, vertegenwoordigd door mr. F. Brouwer, en Tikopia Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellant] woont aan de [locatie] te Westzaan, naast het perceel. Op het perceel staat een bedrijfshal met bedrijfsunits en het terrein rondom deze hal is grotendeels verhard. Tikopia Vastgoed B.V. is de eigenaar en exploitant van het perceel en de hal. [appellant] ervaart overlast van komend en gaand verkeer op het perceel en heeft bij e-mail van 15 april 2016 het college verzocht om handhavend op te treden tegen het parkeren en het laden en lossen op de verharde strook aan de noordkant van het perceel, die aan zijn tuin grenst (hierna: de verharde strook). De verharde strook is ongeveer 65 m lang en 8 m breed. Volgens het college staat het bestemmingsplan er niet aan in de weg dat deze strook wordt gebruikt als toegang voor voertuigen naar het bedrijf en voor laden en lossen, maar mag deze strook niet worden gebruikt voor het permanent parkeren van voertuigen. Bij een op 11 mei 2016 verrichte controle is volgens het college geen overtreding geconstateerd. Om die reden heeft het college bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 1 juni 2016 het verzoek om handhaving afgewezen.

2.    Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de strook in strijd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zonder vergunning met stelcon-platen is verhard, moet dat betoog buiten beschouwing worden gelaten. Het geding wordt begrensd door het aan de besluitvorming ten grondslag liggende handhavingsverzoek. Het verzoek van 15 april 2016 heeft geen betrekking op de verharding van de strook.

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat onder de bestemming "Tuinen", die volgens het bestemmingsplan op de verharde strook rust, iedere vorm van parkeren en laden en lossen is uitgesloten. Door het gebruik van de strook voor laden, lossen en kort parkeren, wordt de verharde strook volgens [appellant] niet gebruikt als tuin, maar ter versterking van de bedrijfsdoeleinden van de op het perceel gelegen bedrijven. De rechtbank heeft de gebruiksmogelijkheden van de bestemming "Tuinen", gelet op de ontstaansgeschiedenis en de inhoud en strekking van het bestemmingsplan, te ver opgerekt, aldus [appellant].

3.1.    Ingevolge het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Lintbebouwing Westzaan" rust op de gronden met daarop de bedrijfshal de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en op de gronden rondom deze hal, met uitzondering van de verharde strook ten noorden van de hal, de bestemming "Bedrijfsdoeleinden zonder gebouwen". Op de verharde strook rust de bestemming "Tuinen".

    Artikel 6 van de planvoorschriften luidt:

"De gronden op de plankaart aangewezen voor Tuinen (T) zijn bestemd voor tuinen."

3.2.    Het college heeft zich in het in bezwaar gehandhaafde besluit van 1 juni 2016 op het standpunt gesteld dat het gebruik van de verharde strook voor tijdelijk, kortdurend parkeren en laden en lossen als een normaal gebruik van de tuin bij een bedrijfsdoeleindenbestemming moet worden gezien en als zodanig geen gebruik in strijd met het bestemmingsplan oplevert. Aangezien tijdens de controle die op 11 mei 2016 op het perceel heeft plaatsgevonden, alleen is geconstateerd dat op de verharde strook tijdelijk een keukenwagen stond geparkeerd, was volgens het college geen sprake van een overtreding waartegen handhavend kon worden opgetreden.

    De Afdeling is van oordeel dat het college daarmee een onjuiste uitleg aan artikel 6 van de planvoorschriften heeft gegeven. In het bestemmingsplan is niet nader gedefinieerd wat onder "tuinen" moet worden verstaan. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het daarbij om normaal gebruik als tuin moet gaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1790). De vraag of het gebruik van de verharde strook voor laden, lossen en kort parkeren in strijd is met de bestemming "Tuinen", dient te worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is dat deze planologisch niet meer valt te rijmen met de functie van de verharde strook als tuin. Een gebruik van de tuin waarbij deze feitelijk geheel zou opgaan in een bedrijfsfunctie, waardoor de tuin als verlengstuk van het bedrijf wordt gebruikt, is niet toegestaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1591). Het voorgaande betekent dat laden, lossen en kort parkeren niet onverkort passen binnen de bestemming "Tuinen", maar dat dit afhankelijk is van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft.

3.3.    Naar het oordeel van de Afdeling kan op basis van de eenmalige controle die namens het college op 11 mei 2016 gedurende een uur heeft plaatsgevonden, niet worden vastgesteld of het gebruik van de strook ten behoeve van laden, lossen en kort parkeren, gelet op de aard, omvang en intensiteit daarvan, van dien aard is dat de tuin feitelijk als verlengstuk van het bedrijf wordt gebruikt. Uit een enkele controle volgt niet wat de aard en frequentie van dat gebruik is. Daarbij acht de Afdeling ook van belang dat op de door [appellant] bij brief van 28 maart 2018 overgelegde foto’s geparkeerde voertuigen en laad- en losactiviteiten te zien zijn, hetgeen een aanwijzing vormt dat de strook met enige regelmaat wordt gebruikt voor laden, lossen en parkeren.

    Het betoog slaagt.

Conclusie

4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 juli 2017 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling zal hierna onderzoeken of er aanleiding is de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten.

5.    Het college heeft bij brief van 19 oktober 2018 foto’s overgelegd van de verharde strook op het perceel. Uit deze foto’s, die op 21 maart 2018, 11 april 2018, 16 mei 2018, 3 juli 2018, 10 augustus 2018, 29 augustus 2018 en 9 oktober 2018 op verschillende tijdstippen zijn genomen, zijn geen geparkeerde voertuigen of laad- en losactiviteiten te zien, zodat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat de verharde strook niet als verlengstuk van het bedrijf wordt gebruikt. [appellant] heeft ter zitting geen gegevens verstrekt op grond waarvan tot een andere conclusie moet worden gekomen. De Afdeling ziet gelet op het voorgaande aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 4 juli 2017, waarbij het bezwaar gericht tegen de weigering om handhavend op te treden ongegrond is verklaard, in stand te laten.

6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 december 2017 in zaak nr. 17/3234;

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 4 juli 2017, kenmerk 1138368 AWB-2016-0513, gegrond;

IV.    vernietigt dat besluit;

V.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.078,37 (zegge: tweeduizend achtenzeventig euro en zevenendertig cent), gedeeltelijk toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 421,00 (zegge: vierhonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Van den Broek

lid van de enkelvoudige kamer    De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019

270-842.

Artikel delen