Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2019:1802

4 juni 2019

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

201904038/1/A1.

Datum uitspraak: 4 juni 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te Heerde, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) in het geding tussen:

verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Heerde,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2019 heeft het college [verzoeker] gelast de overtredingen in verband met de aanwezigheid van asbest op het perceel aan de [locatie] te Heerde ongedaan te maken onder aanzegging van bestuursdwang. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang bij [verzoeker] in rekening worden gebracht.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt. Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 mei 2019, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. W. Koster, rechtsbijstandverlener, en het college, vertegenwoordigd door B. Hollander LLB en mr. K.J. Arends, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Tijdens een controle op 25 april 2019 hebben toezichthouders J. Mulder en G. Bronkhorst overtredingen in verband met de aanwezigheid van asbest op het perceel geconstateerd. Het gaat daarbij onder meer om de staat van de dakplaten op de schuur en handelingen met betrekking tot deze dakplaten, restanten van de dakplaten rondom de schuur en op het terrein, alsmede op de bodem.

2.    De op 1 mei 2019 opgelegde last houdt in dat de overtredingen ongedaan gemaakt moeten worden. Onder meer dient [verzoeker] het asbesthoudend materiaal te laten verwijderen door een bedrijf met procescertificaat asbestinventarisatie. Indien niet aan de last wordt voldaan, zal het college de overtredingen op kosten van [verzoeker] ongedaan maken.

3.    Op 8 mei 2019 heeft Qualita Inspecties het perceel bezocht. Van dit bezoek is op 14 mei 2019 een rapport gemaakt. Dit rapport is op 21 mei 2019 gewijzigd. Er zijn 11 asbestverdachte toepassingen aangetroffen, waaronder bij of op stal 1, stal 2, het terrein naast stal 2 en de zadelkamer. In het rapport wordt geadviseerd om bron 5 (golfplaten op het dak van stal 2) op korte termijn te saneren. De beschadigde golfplaten boven de entree van de stal zijn preventief gefixeerd om verdere beschadiging te voorkomen. Ook wordt geadviseerd om bron 7 (restanten golfplaat los naast stal 2) op korte termijn te saneren en de ruimte tot die tijd af te sluiten. Ten aanzien van de overige bronnen wordt geadviseerd dat sanering noodzakelijk is in verband met het verwachte verbod op asbestdaken per 2025, maar niet op korte termijn.

4.    Het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot schorsing van het besluit van 1 mei 2019 totdat op het door [verzoeker] gemaakte bezwaar is beslist.

5.    Het college heeft onder meer op de zitting van de voorzieningenrechter toegezegd dat het besluit van 1 mei 2019 zal worden herroepen en vervangen door een gewijzigd besluit, gelet op het asbestinventarisatierapport van Qualita Inspecties. Bij besluit van 31 mei 2019 heeft het college het besluit van 1 mei 2019 herroepen en [verzoeker] opnieuw gelast de overtredingen in verband met de aanwezigheid van asbest op het perceel ongedaan te maken onder aanzegging van bestuursdwang. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang bij [verzoeker] in rekening worden gebracht. Zoals door het college op de zitting van de voorzieningenrechter is toegezegd, moet [verzoeker] uiterlijk vóór 8 juni 2019 aan de last voldoen door het asbesthoudend materiaal te laten verwijderen door een bedrijf met procescertificaat asbestverwijdering. De gewijzigde last ziet niet meer op het dak van stal 1 en het dak van de zadelkamer. De gewijzigde last ziet wel op stal 2, meer specifiek op de bronnen 5 tot en met 8 en 10 zoals vermeld in het rapport van Qualita Inspecties van 21 mei 2019. Bron 5 ziet op de golfplaten op het dak van stal 2, bron 6 tot en met 8 zien op (restanten) golfplaat naast stal 2 en bron 10 ziet op plaatmateriaal naast stal 2.

6.    Gelet op artikel 6:19 van de Awb, strekt het verzoek om schorsing zich mede uit tot het besluit van 31 mei 2019. De voorzieningenrechter zal dat besluit beoordelen. Bij een beoordeling van het besluit van 1 mei 2019 heeft [verzoeker] geen belang meer.

7.    Aan het verzoek om voorlopige voorziening heeft [verzoeker] onder meer ten grondslag gelegd dat de termijn waarbinnen aan de last moet worden voldaan niet redelijk is, gelet op zijn concrete plannen tot vernieuwing van de stallen. Op de zitting van de voorzieningenrechter heeft [verzoeker] toegelicht dat het mogelijke risico van het dak van stal 2 niet groot is, omdat het preventief is gefixeerd. Ook heeft hij toegelicht dat voordat het dak kan worden gesaneerd, er veel werkzaamheden door hem moeten worden uitgevoerd die hij gelet op zijn leeftijd niet gemakkelijk of snel kan uitvoeren. Daarbij heeft hij gewezen op de extra kosten voor een spoedsanering.

Het college heeft op de zitting van de voorzieningenrechter toegelicht dat de sanering op het perceel hoe dan ook moet worden uitgevoerd en dat het college, mede in verband met de veiligheid en gezondheid, niet bereid is de last onder bestuursdwang op te schorten totdat de stallen eventueel worden vernieuwd. De golfplaten van het dak van stal 2 zijn dermate verweerd dat deze bijna niet meer hechtgebonden zijn, zodat het college wil dat [verzoeker] zo spoedig mogelijk tot actie overgaat.

8.    Partijen verschillen van mening hoe het advies van Qualita Inspecties om bronnen 5 en 7 op korte termijn te saneren, moet worden uitgelegd. Volgens het college sluit de geboden begunstigingstermijn aan bij het advies van Qualita Inspecties. Volgens [verzoeker] dient de termijn te worden afgezet tegen de termijn van 1 januari 2025 waarop asbestdaken naar verwachting niet langer zijn toegestaan. Er dient volgens [verzoeker] weliswaar op korte termijn te worden gesaneerd, maar de situatie is niet zo spoedeisend dat er vóór 8 juni 2019 moet worden gehandeld.

9.    De voorzieningenrechter volgt het betoog van [verzoeker] in zoverre dat voor zover de last onder bestuursdwang is gericht op bron 5, de situatie niet zo spoedeisend is dat er vóór 8 juni 2019 moet worden gehandeld. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de beschadigde golfplaten boven de entree van stal 2 zijn gefixeerd om verslechtering en verspreiding te voorkomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan met betrekking tot bron 5 de uitkomst van de bezwaarschriftenprocedure worden afgewacht. De voorzieningenrechter is, gelet op de belangen van [verzoeker] en het algemeen belang dat het college met zijn besluitvorming beschermt, op voorhand van oordeel dat een begunstigingstermijn tot uiterlijk zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar een redelijke termijn is. De voorzieningenrechter zal daarom een daartoe strekkende voorziening treffen. De voorzieningenrechter volgt dus op voorhand niet het betoog van [verzoeker] dat de sanering kan wachten tot de voorgenomen vernieuwing van de stallen. In de hoorzitting die volgt in het kader van de bezwaarschriftenprocedure kan de noodzaak van spoedige sanering - of het ontbreken van dergelijke spoed - nader worden beargumenteerd en/of onderzocht.

10.    Met betrekking tot bronnen 6 tot en met 8 en 10 sluit de voorzieningenrechter zich aan bij het standpunt van het college dat het daar aangetroffen materiaal op korte termijn moet worden gesaneerd. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de termijn om vóór 8 juni 2019 te handelen onredelijk is. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de (restanten) golfplaat en plaatmateriaal zich op de grond van het terrein bevinden waardoor het zich verder kan verspreiden, waaronder in de bodem, en dat derden het terrein van [verzoeker] betreden en daar verblijven.

11.    De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede dat [verzoeker] ondanks de schorsing voortvarend aan de slag dient te gaan om de overtredingen op het perceel ongedaan te maken. Indien de staat van het dak van stal 2 verandert in de periode tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar, kan het college om opheffing van de schorsing verzoeken.

12.    Gelet op het hetgeen onder 9 is overwogen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

13.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerde van 31 mei 2019, kenmerk CHZ_KLA-2019-12941-03, voor zover het dat betrekking heeft op bron 5 zoals vermeld in het rapport van Qualita Inspecties van 21 mei 2019, tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;

II.    wijst het verzoek voor het overige af;

III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heerde tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Heerde aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Smulders-Wijgerde

voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2019

672.

Artikel delen