Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2018:4267

27 december 2018

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

201710150/1/A1.

Datum uitspraak: 27 december 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 juli 2017 in zaken nrs. 16/4371 en 16/4392 in het geding tussen onder andere:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2016 heeft het college aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] omgevingsvergunningen verleend voor het gebruik als tuin van een gedeelte van het Oude Schoolpad ter hoogte van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Wons, conform de bij dat besluit behorende situatietekening.

Bij uitspraak van 28 juli 2017 heeft de rechtbank het door onder meer [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.H. van der Meulen, advocaat te Joure, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer en mr. K.K. Meijer, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [belanghebbende A] en [belanghebbende B] woonden ten tijde van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 29 september 2016 op de aan elkaar grenzende percelen [locatie 1] respectievelijk [locatie 2] te Wons. [appellant] woont op het naast het perceel [locatie 2] gelegen perceel [locatie 3].

    [belanghebbende A] heeft op 6 september 2014 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend teneinde een gedeelte van het Oude Schoolpad ter hoogte van haar perceel te mogen gebruiken als tuin. Het Oude Schoolpad is ter hoogte van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] ongeveer 3 m breed. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het college aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] omgevingsvergunningen verleend voor het gebruik als tuin van een gedeelte van het Oude Schoolpad ter hoogte van hun percelen. Het gaat om een strook grond over de gehele breedte van hun percelen. Van het Oude Schoolpad, dat ter plaatse een breedte heeft van 3 m, resteert ter hoogte van hun percelen een strook grond van 1 m breed.

    Het gebruik van een gedeelte van het Oude Schoolpad als tuin is niet in overeenstemming met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wons" op de gronden rustende bestemming "Verkeer- en verblijfsdoeleinden". Om het gebruik als tuin toch mogelijk te maken heeft het college omgevingsvergunningen verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

2.    [appellant] heeft eerst ter zitting van de Afdeling betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte ook omgevingsvergunning heeft verleend voor het gebruik van een gedeelte van het Oude Schoolpad ter hoogte van perceel [locatie 2] te Wons. Hij voert daartoe aan dat het college ten onrechte in een e-mailbericht van [belanghebbende B] van 31 oktober 2015 ten behoeve van dat perceel een aanvraag om omgevingsvergunning voor het gebruik als tuin heeft gelezen.

    Ter zitting heeft het college te kennen gegeven zich overvallen te voelen door het in dit stadium van de hoger beroepsprocedure alsnog naar voren brengen van deze hoger beroepsgrond.

    De Afdeling overweegt dat ook ter zitting nog een grond naar voren kan worden gebracht, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.

    [appellant] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk was de eerst ter zitting van de Afdeling aangevoerde grond eerder naar voren te brengen, zodat het college en [belanghebbende A] en de rechtsopvolger van [belanghebbende B], [persoon], daarop naar behoren hadden kunnen reageren. Deze grond dient derhalve wegens strijd met de goede procesorde bij de beoordeling van het hoger beroep buiten beschouwing te worden gelaten.

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de gevraagde omgevingsvergunningen niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen, omdat volgens hem het gebruik als tuin van de gronden van het Oude Schoolpad in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij stelt dat de gronden nodig zijn ter ontsluiting van zijn perceel. [appellant] voert aan dat de verleende omgevingsvergunningen leiden tot een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld ter plaatse en dat het gebruik als tuin een ongewenste ruimtelijke uitstraling heeft. Verder zou door verlening van de omgevingsvergunningen voor zijn woning niet meer aan de eisen van brandveiligheid worden voldaan, omdat zijn perceel in geval van calamiteiten door hulpdiensten niet meer via het Oude Schoolpad kan worden bereikt.

3.1.    Het college is bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid heeft het college beleidsruimte. De rechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit om omgevingsvergunning te verlenen heeft kunnen komen.

3.2.    Het college heeft in de door [appellant] gestelde aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld geen aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunningen niet te verlenen. Geen grond bestaat voor het oordeel dat bij het gebruik als tuin geen goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte aanwezig is. Daarbij is van belang dat het Oude Schoolpad ter hoogte van de percelen grenst aan een weiland en dat [appellant] een deel van het Oude Schoolpad reeds in gebruik heeft als tuin.

    Voor zover [appellant] in dit verband ter zitting nog heeft betoogd dat het hem ook gaat om aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld als het gebruik als tuin alleen is toegestaan ten behoeve van het perceel [locatie 2], overweegt de Afdeling dat dit betoog feitelijke grondslag mist, nu het college ook voor het perceel [locatie 1] omgevingsvergunning heeft verleend.     

    Over het betoog dat het Oude Schoolpad nodig is ter ontsluiting van zijn perceel en dat uit een oogpunt van brandveiligheid het gebruik als tuin ongewenst is, omdat de brandweer zijn perceel niet met voertuigen via het Oude Schoolpad ter hoogte van de percelen nummer [locatie 1] en [locatie 2] kan bereiken, overweegt de Afdeling dat dit niet ziet op het gebruik als tuin van de desbetreffende gronden, maar op het besluit van het college van 29 september 2016, waarbij het ingevolge de Wegenwet het desbetreffende gedeelte van het Oude Schoolpad aan de openbaarheid heeft onttrokken. Dat besluit is in deze procedure niet aan de orde.

    Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft het college, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid kunnen besluiten de gevraagde omgevingsvergunningen te verlenen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

    Het betoog faalt.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Jurgens    w.g. Van Heusden

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2018

163-866.

Artikel delen