Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBGEL:2019:4011

5 september 2019

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 17/1251

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

1. [eiseres 1]te [woonplaats],

2. [eiseres 2], te [woonplaats],

eisers

(gemachtigde: mr. V. Wösten),

en

het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland te Arnhem, verweerder.

De rechtbank heeft [derde-partij] te [woonplaats] aangemerkt als derde-partij in deze procedure.

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2017 heeft verweerder een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend voor de veehouderij gelegen aan de [locatie] in [woonplaats].

Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben eisers beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na vereenvoudigde behandeling op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit een vergunning verleend voor een veehouderij die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: het PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De vergunning kan volgens verweerder worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens verweerder gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de veehouderij zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.

3. De strekking van het beroep is – kort gezegd – dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.

4. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.

5. Het voorgaande betekent dat verweerder de vergunning voor de veehouderij niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.8 van de Wnb. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

7. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:2019:1603, kan verweerder voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Verweerder dient eerst een ontwerpbesluit op te stellen en ter inzage te leggen.

8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eisers te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 512,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Saedt, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum verzet doen bij de Rechtbank Gelderland, bestuursrecht, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Bij het doen van het verzet dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het verzetschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het verzetschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan;

d. de gronden van het verzet.

Artikel delen