Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBAMS:2018:621

7 februari 2018

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 17/2755

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

hierna noemt de rechtbank hen samen: eisers

(gemachtigde: mr. M.H. Blokvoort),

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: M.E.R. Derby-Vink).

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: [derde-partij 1], te [woonplaats] , en [derde-partij 2], te [woonplaats] , vergunninghouders.

Procesverloop

Met het besluit van 1 juli 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan [derde-partij 2] een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van de tweede en derde verdieping op de locatie [locatie 1] te [woonplaats] .

Met het afzonderlijke besluit van 1 juli 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan [derde-partij 1] een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van de tweede en derde verdieping op de locatie [locatie 2] te [woonplaats] .

Met het besluit van 23 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2018.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres is niet verschenen.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De heer en mevrouw [derde-partij 2] zijn verschenen. [derde-partij 1] is niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1.1.Vergunninghouders hebben omgevingsvergunningen aangevraagd voor een dakopbouw op de tweede en derde etage van de woningen [locatie 1] en [locatie 2] te [woonplaats] (de woningen). Op dit moment bevinden zich op de plekken van de dakopbouwen dakterrassen. Bij de aanvraag hebben de vergunninghouders een advies van Huibers constructieadvies (Huibers) gevoegd. Huibers heeft geadviseerd dat de fundering van het bouwplan akkoord is. De rekenwaarde van de belasting is in de nieuwe situatie hoger dan die in de bestaande situatie, maar de overschrijding is volgens Huibers marginaal.

1.2.Eisers wonen in de woning [locatie 3] te [woonplaats] . De woningen van eisers en vergunninghouders zijn zogenoemde ‘geschakelde woningen’. De dakopbouw van [locatie 1] komt boven de woning van eisers en de dakopbouw van [locatie 2] komt schuin boven hun woning. Ter verduidelijking van de situatie verwijst de rechtbank naar de afbeelding hieronder. Het rode vlak is de woning [locatie 3] en het blauwe vlak staat voor de ruimte waar de dakopbouwen zullen worden gerealiseerd.

Om privacyredenen is de foto niet gepubliceerd.

2.1.Met de primaire besluiten heeft verweerder de omgevingsvergunningen aan de vergunninghouders verleend. De omgevingsvergunningen betreffen het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.

2.2.De bezwaarschriftencommissie (de commissie) heeft verweerder geadviseerd het bezwaar van eisers ongegrond te verklaren. De Commissie van Welstand en Monumenten (de welstandscommissie) heeft op 30 mei 2016 namelijk een positief welstandsadvies afgegeven. Het bouwplan past binnen de planregels en dus heeft de welstandscommissie het bouwplan geaccepteerd. Voor wat betreft de constructie-eisen van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit) heeft de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied (de Omgevingsdienst) in een brief van 20 juni 2016 positief geadviseerd. In een e‑mail van 8 december 2016 heeft de Omgevingsdienst ook gesteld dat het tegenadvies van eisers over de bouwconstructie niet tot een ander advies leidt. Op grond van artikel 2.7 van de Regeling omgevingsrecht (Mor) mogen technische gegevens over de constructie ook nog worden aangeleverd nadat de vergunning is verleend. Verweerder heeft de bezwaren van eisers, conform het advies van de commissie, ongegrond verklaard.

3.1.Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder de omgevingsvergunningen wegens strijd met het Bouwbesluit en de redelijke eisen van welstand had moeten weigeren. Uit de constructieve berekening bij de aanvraag blijkt niet dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit. Eisers hebben hierover advies ingewonnen bij Van Ruitenberg Constructief Ontwerp en Advies (Van Ruitenberg). Van Ruitenberg concludeert dat het bouwplan op constructieve aspecten niet adequaat is onderbouwd. Ook de oorspronkelijke architect ir. W.A.M. Kingma (Kingma) van het blok waarvan de woningen deel uitmaken heeft ernstige bedenken geuit over de constructieberekeningen van het bouwplan.

3.2.Eisers hebben ook aangevoerd dat in het bouwplan niet wordt ingegaan op hoe de wanden en vloeren zullen worden uitgevoerd, zodat niet is vast te stellen of het bouwplan voldoet aan de akoestische eisen van het Bouwbesluit. Dit wordt ook bevestigd door Van Ruitenberg en Kingma.

3.3.Het bouwplan voldoet volgens eisers ook niet aan de redelijke eisen van welstand. Op het bouwplan is op grond van de welstandsnota het welstandsniveau ‘bijzonder’ van toepassing. Het bouwplan voldoet niet aan de toepasselijke criteria van de welstandsnota. Het kenmerkende patroon van terugspringende voorgevels wordt fundamenteel gewijzigd. De dakopbouw is niet afgestemd op de hoofdbouw en niet passend in het daklandschap.

Zijn de nieuwe bewoners van [locatie 1] belanghebbend?

4. Tijdens de zitting is gebleken dat de heer en mevrouw [derde-partij 2] de woning [locatie 1] inmiddels hebben verkocht en geleverd. Dit heeft de rechtbank voor de vraag gesteld of de nieuwe bewoners eveneens belanghebbend zijn bij deze beroepsprocedure over de omgevingsvergunningen. Gelet op artikel 2.25 van de Wabo, oordeelt de rechtbank dat de nieuwe bewoners als derde‑belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De nieuwe bewoners zijn via de heer en mevrouw [derde-partij 2] echter op de hoogte van deze beroepsprocedure, en hebben zich niet gemeld bij de rechtbank. De rechtbank leidt daaruit af dat zij menen dat hun belang in de procedure voldoende wordt waargenomen door meneer en mevrouw [derde-partij 2] . De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de zaak aan te houden om de nieuwe bewoners in staat te stellen de zitting bij te wonen, en zal hen een kopie van deze uitspraak sturen.

Voldoet het bouwplan aan de redelijke eisen van welstand?

5.1.De rechtbank overweegt dat de welstandstoets zich volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in beginsel dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Het welstandsoordeel mag niet leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van die bouwmogelijkheden.n

Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2926.

Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Het welstandsoordeel mocht in dit geval daarom niet leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van het bouwplan. Eiser heeft ter zitting gesteld dat de gemeente en de architect van de woningen expliciet met elkaar zijn overeengekomen dat de woningen gerealiseerd moesten worden met een terugspringende voorgevel en dat deze eis aan de woningen abusievelijk niet in het bestemmingsplan is opgenomen. Dit verandert echter niet dat het geldende bestemmingsplan leidend is voor de bouwmogelijkheden en dat het welstandsoordeel deze niet mag belemmeren.

5.2.De welstandscommissie heeft daarbij gemotiveerd dat de karakteristieken van het gevelbeeld zoveel mogelijk in stand zijn gelaten door de gevel van de opbouwen qua materiaalgebruik en uitvoering verwantschap te geven met de al aanwezige, meer naar achter gelegen gevel. Het is de rechtbank niet gebleken dat het welstandsadvies gebrekkig tot stand is gekomen. De beroepsgrond van eisers dat de omgevingsvergunningen niet verleend hadden mogen worden, omdat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand, slaagt daarom niet.

Is het aannemelijk dat het bouwplan aan de akoestische eisen van het Bouwbesluit voldoet?

6.1.Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het van rechtens verkregen niveau voor de akoestiek voor de woningen vervalt, omdat door de opbouwen de functie van de vloeren en wanden wijzigen van dak en gevel naar woningscheidende elementen.

6.2.De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 3.18 van het Bouwbesluit op het vergroten van een bouwwerk de artikelen 3.16 tot en met 3.17a van het Bouwbesluit van overeenkomstige toepassing zijn, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau. In artikelen 3.16 en 3.17 van het Bouwbesluit zijn voorschriften opgenomen voor de geluidwering tussen verschillende gebruiksfuncties. Met de voorschriften van deze artikelen wordt volgens de nota van toelichting bij het Bouwbesluit beoogd de mogelijke hinder door de veroorzaker van het geluid (de zender) in een op een aangrenzend perceel gelegen gebruiksfunctie (de ontvanger) te beperken.

6.3.Uit de nota van toelichting bij het Bouwbesluit blijkt verder dat voor het bepalen van het rechtens verkregen niveau moet worden gekeken naar de technische voorschriften en de vergunning die op de oorspronkelijke oprichting van het bouwwerk en op eventuele latere verbouwingen daarvan van toepassing waren. Verbouwingen mogen namelijk niet leiden tot een lager kwaliteitsniveau dan het feitelijke kwaliteitsniveau dat een bouwwerk heeft, indien bij de bouw daarvan toepassing is gegeven aan de daarop betrekking hebbende voorschriften. Nu de opbouwen vergrotingen van de woningen betreffen, is het rechtens verkregen niveau het niveau zoals vergund bij de oorspronkelijke bouw van de woningen. Dat de vloeren en wanden door het bouwplan een andere functie krijgen, maakt dat niet anders. Verweerder heeft dit ten onrechte niet bij het bestreden besluit betrokken. Het is daarom niet aannemelijk geworden dat het bouwplan aan artikel 3.18 van het Bouwbesluit voldoet. Het beroep van eisers slaagt alleen al om deze reden.

Is het aannemelijk dat het bouwplan aan de constructie eisen van het Bouwbesluit voldoet?

7.1.Van Ruitenberg heeft bij de constructieve berekeningen van Huibers opgemerkt dat mogelijk een onvoldoende nauwkeurig en incompleet beeld is ontstaan, omdat de belastingen die bij het oorspronkelijke bouwplan zijn aangehouden, niet uit de berekeningen van Huibers zijn af te leiden. Het eigen gewicht van de hsb-wand is ook niet in de berekeningen meegenomen. Verder is de aangehouden belasting van het metselwerk mogelijk aan de lage kant. In de berekening wordt aangegeven dat de stabiliteit wordt ontleend aan het buitenspouwblad van de naastliggende woning. Dit is volgens van Ruitenberg geen wenselijke en noodzakelijke oplossing.

7.2.Kingma heeft bij de constructieve berekeningen van Huibers opgemerkt dat zij afraadt het gemetselde buitenblad van de zijwanden van [locatie 3] en [locatie 4] te gebruiken als draagconstructie. Het buitenblad staat op gasbetonblokken die niet geschikt zijn meer te dragen dan het eigen gewicht van de baksteengevel. Daarbij kan de toegenomen belasting op [locatie 3] en [locatie 4] problemen opleveren, zoals het doorhangen van de stalen balk, schade aan het plafond en te hoge belasting op de kolom. Ook zijn volgens Kingma bij de constructieberekeningen aannames gedaan over het gewicht van de bestaande constructie die niet kloppen met de werkelijkheid. Ten slotte worden in het bouwplan losgekoppelde bouwblokdelen aan elkaar gekoppeld, terwijl de loskoppeling ervoor zorgde dat kleine bewegingen en verzakkingen geen schade zouden opleveren.

7.3.De Omgevingsdienst heeft gereageerd in de brief van 3 januari 2018 en gesteld dat de berekeningen van Huibers voldoende aannemelijk maken dat de hoofdlijnen van de constructie voldoen aan de van toepassing zijnde eisen zoals die zijn af te leiden uit artikel 2.2 van de Mor. De uitwerking van de constructieve hoofdlijnen, ofwel de daadwerkelijke sterkte- en stabiliteitsberekeningen, volgt in een nader stadium.

7.4.De rechtbank overweegt dat een bouwconstructie op grond van artikel 2.2 van het Bouwbesluit niet bezwijkt gedurende de in NEN-EN 1990 bedoelde ontwerplevensduur bij de fundamentele belastingscombinaties als bedoeld in NEN-EN 1990.

Op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn op grond van artikel 2.5 van het Bouwbesluit de artikelen 2.2 tot en met 2.4 van het Bouwbesluit van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het niveau zoals aangegeven in NEN 8700.

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager op grond van artikel 2.2, eerste lid, van de Mor uit het oogpunt van veiligheid de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit:

a. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat het te bouwen of te wijzigen bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot:

1°. belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk, alsmede van het bouwwerk als geheel;

2°. de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie.

Indien de aanvraag betrekking heeft op de wijziging of uitbreiding van een bestaand bouwwerk blijkt uit de aangeleverde gegevens tevens wat de opbouw van de bestaande constructie is (tekeningen en berekeningen) en wat de toegepaste materialen zijn;

b. een schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructies, waaruit met name blijkt:

1°. de aangehouden belastingen en belastingcombinaties;

2°. de constructieve samenhang;

3°. het stabiliteitsprincipe;

4°. de omschrijving van de bouwconstructie en de weerstand tegen bezwijken bij brand hiervan.

Op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de Mor wordt in de vergunning voor een bouwactiviteit, indien de aanvrager een verzoek tot latere aanlevering heeft ingediend, bepaald dat de volgende gegevens en bescheiden uiterlijk binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de desbetreffende handeling worden overgelegd:

a. gegevens en bescheiden met betrekking tot belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) en de uiterste grenstoestand van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk alsmede van het bouwwerk als geheel, voor zover het niet de hoofdlijn van de constructie dan wel het constructieprincipe betreft;

b. gegevens en bescheiden met betrekking tot de details van de in of ten behoeve van het bouwwerk toegepaste installaties, voor zover het niet de gegevens met betrekking tot de hoofdlijn dan wel het principe van de toegepaste installaties betreft; de hoofdlijn betreft onder meer de wijze van verwarming, koeling en luchtbehandeling, de plaats en wijze van verticaal transport en de locatie en het type brandveiligheidinstallatie.

7.5.De rechtbank stelt vast dat vergunninghouders geen verzoek tot latere aanlevering van gegevens of bescheiden hebben gedaan. Ook is in de omgevingsvergunningen niet bepaald dat sommige gegevens en bescheiden drie weken voor de start van de uitvoering van het bouwplan pas zullen worden overgelegd. De uitwerking van de constructieve hoofdlijnen in een later stadium kan, in tegenstelling tot wat de Omgevingsdienst heeft gesteld, in dit geval dus niet. Dit heeft de gemachtigde van verweerder in het verweerschrift overigens zelf ook onderkend.

7.6.De Omgevingsdienst is verder inhoudelijk niet ingegaan op de helder onderbouwde bezwaren van Van Ruitenburg en Kingma tegen de constructieberekeningen. De Omgevingsdienst heeft als reactie op de rapporten van Van Ruitenburg en Kingma slechts gesteld dat voldoende aannemelijk is dat de hoofdlijnen van de constructie wel voldoen aan de van toepassing zijnde eisen. De rechtbank heeft op grond van hetgeen onder 7.1. en 7.2. is weergegeven uit de rapporten van Van Ruitenburg en Kingma concrete aanknopingspunten om aan het advies van de Omgevingsdienst te twijfelen en het is voor de rechtbank niet inzichtelijk geworden waarom volgens de Omgevingsdienst desalniettemin wordt voldaan aan artikel 2.5 van het Bouwbesluit. Nu het bestreden besluit op het advies van de Omgevingsdienst is gebaseerd, kan het bestreden besluit ook om deze reden niet in stand blijven. De beroepsgrond van eisers dat niet aannemelijk is dat het bouwplan aan de constructie eisen van het Bouwbesluit voldoet, slaagt daarom ook.

Conclusie

8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat partijen naar aanleiding van deze uitspraak wellicht met elkaar in overleg kunnen treden over de vraag hoe het bouwplan zo kan worden aangepast dat alle partijen daarmee instemmen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de bezwaren van eisers met inachtneming van deze uitspraak.

9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit;

  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers met inachtneming van deze uitspraak;

  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1002,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Artikel delen