35 603
Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van OranjeNassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het noodzakelijk is om regels te stellen over
de versterking van gebouwen in Groningen om te voorkomen dat als gevolg van de
gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid van gebouwen wordt geschaad;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
De Tijdelijke wet Groningen wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt na “In deze wet” ingevoegd “en de daarop berustende bepalingen”.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van de begripsomschrijving van schade door
een puntkomma wordt in de alfabetische volgorde toegevoegd:
- gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
- veiligheidsnorm: veiligheidsnorm, bedoeld in artikel 52d, tweede lid, onderdeel a, van de
Mijnbouwwet;
- versterkingsbesluit: besluit als bedoeld in artikel 13j, eerste lid.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a, worden de letters a, b en c van de subonderdelen vervangen door 1°, 2°,
en 3°.
b. Er wordt, onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel b door een
puntkomma en van “, en” aan het einde van onderdeel a, subonderdeel 3°, door een
puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
2
c. heeft tot taak een vergoeding voor overlast van ten hoogste een bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag toe te kennen.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Het Instituut is niet bevoegd om maatregelen te treffen of vergoedingen uit te keren,
voor zover het de versterking van gebouwen betreft waarop hoofdstuk 5 van toepassing is.
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt “de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties”
vervangen door “Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties” en wordt
“verstrekken elkaar desgevraagd” vervangen door “verstrekken elkaar desgevraagd of eigener
beweging”.
2. Er worden vijf leden toegevoegd, luidende:
6. Het Instituut informeert Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten indien het
gegronde vermoedens heeft dat een gebouw niet voldoet aan de veiligheidsnorm.
7. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informeert het Instituut
indien hij gegronde vermoedens heeft dat sprake is van een acuut onveilige situatie als
bedoeld in artikel 2, zevende lid.
8. Het Instituut, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het
college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten verstrekken niet de
gegevens over gezondheid.
9. Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Instituut de uitvoering van de versterking
op grond van hoofdstuk 5 en de vergoeding van schade op grond van hoofdstuk 2 op elkaar
afstemmen.
10. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de exploitant
verstrekken elkaar desgevraagd de gegevens, waaronder persoonsgegevens, voor zover die
noodzakelijk zijn in het belang van een goede uitvoering van de versterking op grond van
hoofdstuk 5.
In artikel 12, vierde lid, wordt na “artikel 13” ingevoegd “, eerste lid”.
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De termijn, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, kan door het Instituut worden
verlengd indien het Instituut als gevolg van het grote aantal ontvangen of verwachte
3
aanvragen voor een schadesoort niet in staat is de aanvragen binnen die termijn af te
handelen. Het Instituut informeert de aanvrager schriftelijk binnen twee weken na ontvangst
van zijn aanvraag binnen welke termijn een besluit wordt genomen op zijn aanvraag.
Na artikel 13 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Artikel 13a
1. Dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 13ba, is uitsluitend van toepassing op
gebouwen in de gemeenten Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen en
Oldambt.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat dit hoofdstuk niet van
toepassing is, of onderdelen daarvan niet van toepassing zijn, op gebouwen of categorieën van
gebouwen waarvoor op een andere wijze in de versterking wordt voorzien.
Artikel 13b
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Adviescollege: het Adviescollege Veiligheid Groningen, bedoeld in artikel 13c;
beschermd monument: monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat op
grond van een gemeentelijke verordening is aangewezen of een rijksmonument;
college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsdelta, Groningen,
Het Hogeland, Midden-Groningen of Oldambt;
programma: programma van aanpak als bedoeld in artikel 13g, eerste lid;
rijksmonument: monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
risicoprofiel: risicoprofiel als bedoeld in artikel 13e, eerste lid;
versterkingsmaatregelen: maatregelen als bedoeld in artikel 13j, eerste lid, onderdeel a.
Artikel 13ba
Onze Minister en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nemen,
elk voor de aan hen toebedeelde taken, alle maatregelen die redelijkerwijs van hen gevergd
kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de
veiligheid wordt geschaad.
Artikel 13c
1. Er is een Adviescollege Veiligheid Groningen.
2. Het Adviescollege bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden, onder wie de
voorzitter.
3. Het Adviescollege heeft tot taak Onze Minister en Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties te adviseren over de regels, bedoeld in de artikelen 13e, derde
lid, en 13h. In de adviezen wordt aandacht besteed aan de laatste bouwkundige en seismische
4
inzichten, de laatste inzichten over toekomstige gaswinning, de uitvoerbaarheid van de regels
en de doeltreffendheid van de regels in de praktijk.
4. Het Adviescollege raadpleegt bij de voorbereiding van zijn adviezen de colleges en de
inspecteur-generaal der mijnen over de uitvoerbaarheid van de adviezen en de
doeltreffendheid van de adviezen in de praktijk.
5. Het Adviescollege informeert de colleges en de inspecteur-generaal der mijnen over de
wijze waarop hun reacties in het advies zijn verwerkt.
Artikel 13d
De inspecteur-generaal der mijnen kan aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties gevraagd en ongevraagd adviezen verstrekken over de uitvoering van de
versterkingsmaatregelen in relatie tot de veiligheid.
Artikel 13e
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt risicoprofielen vast
van gebouwen waarvoor nog geen beoordeling als bedoeld in artikel 13i, eerste lid, heeft
plaatsgevonden en actualiseert deze risicoprofielen, indien nodig, jaarlijks.
2. Bij de actualisatie van de risicoprofielen krijgt een gebouw waarvoor een risicoprofiel is
vastgesteld, niet een lager risicoprofiel.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het
vaststellen van een risicoprofiel en de actualisatie daarvan.
Artikel 13f
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zendt een overzicht van de
risicoprofielen van gebouwen, bedoeld in artikel 13e, eerste lid, toe aan het betrokken college
en aan de inspecteur-generaal der mijnen.
Artikel 13g
1. De gemeenteraad stelt een programma van aanpak vast op basis van de risicoprofielen
met daarin een prioritering van gebouwen die mogelijk versterking behoeven.
2. Het programma bevat:
a. uitvoeringskaders voor de versterking binnen de gemeente;
b. de meerjarige planning voor het opnemen en beoordelen van gebouwen ten behoeve van
het nemen van het versterkingsbesluit; en
c. de meerjarige planning voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen aan
gebouwen.
3. De gemeenteraad verzoekt aan:
a. de inspecteur-generaal der mijnen om een advies over het ontwerp van het programma in
relatie tot de veiligheid, en
b. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om een oordeel over de
uitvoerbaarheid van het ontwerp van het programma.
4. De inspecteur-generaal der mijnen geeft het advies, bedoeld in het derde lid, onderdeel
a, en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geeft het oordeel, bedoeld
in het derde lid, onderdeel b, binnen zes weken na het verzoek van de gemeenteraad.
5
5. Indien de programma’s van alle gemeenten gezamenlijk niet uitvoerbaar zijn binnen de
beschikbare capaciteit, stelt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties na
overleg met de colleges een programma van aanpak vast voor alle betrokken gemeenten,
waarbij zoveel mogelijk de prioritering van de programma’s van de gemeenten wordt
gevolgd.
6. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan op verzoek van een
eigenaar van een gebouw onderzoeken of het gebouw mogelijk versterking behoeft, indien de
omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.
7. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het zesde lid, blijkt dat het gebouw mogelijk
versterking behoeft, informeert Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties de gemeenteraad.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het
programma en de advisering door de inspecteur-generaal der mijnen en kunnen regels worden
gesteld over het bepaalde in het zesde en zevende lid.
Artikel 13h
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze
waarop wordt vastgesteld of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en de wijze waarop
wordt bepaald welke maatregelen nodig zijn om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten
voldoen.
Artikel 13i
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beoordeelt conform de
prioritering in het programma van aanpak of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet.
2. Indien een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, neemt Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een besluit inhoudende dat het gebouw aan de
veiligheidsnorm voldoet en geen versterkingsmaatregelen noodzakelijk zijn. De minister
zendt een afschrift van dit besluit aan het college van de gemeente waarin het gebouw is
gelegen en, indien het gebouw of het terrein waarop het staat een rijksmonument is, aan Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
3. Indien een gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet, zendt Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de eigenaar de beoordeling, bedoeld in het
eerste lid. In die beoordeling is in ieder geval opgenomen de soort maatregelen die nodig zijn
om het gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen, waarbij, voor zover van toepassing,
rekening wordt gehouden met de monumentale of karakteristieke waarde van het gebouw.
4. In het geval, bedoeld in het derde lid, wordt in overleg met de eigenaar van het gebouw
een versterkingsbesluit voorbereid, nadat de eigenaar in de gelegenheid is gesteld schriftelijk
kenbaar te maken dat hij zijn vordering tot vergoeding van schade op de exploitant ter zake
van de kosten van de versterkingsmaatregelen overdraagt aan de Staat.
5. De eigenaar van een gebouw kan schriftelijk bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties bedenkingen indienen over de beoordeling, bedoeld in het derde lid, tot
het tijdstip waarop de minister een versterkingsbesluit heeft bekendgemaakt.
6. Indien de eigenaar bedenkingen als bedoeld in het vijfde lid indient, neemt Onze
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen acht weken na ontvangst
ervan en met in achtneming van de ingediende bedenkingen een versterkingsbesluit of, indien
de eigenaar daarom heeft verzocht, een besluit dat het gebouw niet wordt versterkt indien
daardoor de belangen van gebruikers of derde belanghebbenden niet worden geschaad. In
6
bijzondere gevallen verband houdende met de complexiteit daarvan of het aantal te nemen
besluiten kan de termijn, genoemd in de eerste volzin, eenmaal worden verlengd met ten
hoogste zes weken.
7. Indien een besluit, bedoeld in het zesde lid, wordt genomen dat een gebouw niet wordt
versterkt, zendt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een afschrift
hiervan aan het college van de gemeente waarin het gebouw is gelegen en, indien het gebouw
of het terrein waarop het staat een rijksmonument is, aan Onze Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, en draagt de minister zorg voor inschrijving van dit besluit in de
openbare registers, bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, nadat het
besluit onherroepelijk is geworden.
Artikel 13j
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties neemt binnen één jaar na
de dagtekening van de beoordeling, bedoeld in artikel 13i, derde lid, of zoveel eerder als de
minister in overleg met de eigenaar mogelijk acht een versterkingsbesluit dat in ieder geval
bevat:
a. een overzicht van de te treffen versterkingsmaatregelen die nodig zijn om een gebouw
aan de veiligheidsnorm te laten voldoen, en
b. de aanspraak van de eigenaar op vergoeding van de kosten voor de uitvoering van de
versterkingsmaatregelen, bedoeld in onderdeel a, indien de eigenaar zijn vordering tot
vergoeding van schade als bedoeld in artikel 13i, vierde lid, heeft overgedragen aan de Staat.
2. In bijzondere gevallen verband houdende met de complexiteit daarvan of het aantal te
nemen besluiten kan de termijn, genoemd in het eerste lid, eenmaal worden verlengd met een
redelijke termijn.
3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan een versterkingsbesluit voor een
beschermd monument een overzicht van de te treffen maatregelen bevatten waardoor de
veiligheid verbetert, maar met het oog op het behoud van de monumentale waarden niet
volledig wordt voldaan aan de veiligheidsnorm.
4. In een versterkingsbesluit kunnen op verzoek van de eigenaar andere maatregelen
worden opgenomen om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen dan de
versterkingsmaatregelen. De extra kosten daarvan komen voor rekening van de eigenaar.
5. In een versterkingsbesluit kunnen op verzoek van de eigenaar werkzaamheden worden
opgenomen die niet noodzakelijk zijn om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten
voldoen, indien deze werkzaamheden geen onredelijke vertraging opleveren voor het laten
voldoen van het gebouw of andere gebouwen aan de veiligheidsnorm. Deze werkzaamheden
worden uitgevoerd op kosten van de eigenaar.
6. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verbindt aan het
versterkingsbesluit de voorwaarde dat de aanspraak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
vervalt indien:
a. door de exploitant met de eigenaar of diens vertegenwoordiger een
vaststellingsovereenkomst is gesloten, tenzij dit zou leiden tot een onbillijkheid van
overwegende aard;
b. door de eigenaar of diens vertegenwoordiger met de exploitant onderhandeld wordt met
het doel te komen tot een vergoeding van de kosten van de versterkingsmaatregelen;
c. door de eigenaar een vordering is ingesteld bij de burgerlijke rechter, tenzij de vordering
bij de burgerlijke rechter met instemming van de gedaagde door de eigenaar wordt
ingetrokken;
7
d. de burgerlijke rechter uitspraak heeft gedaan over de aanspraak op en de omvang van de
vergoeding van de kosten van de versterkingsmaatregelen.
7. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan bij de aanspraak,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, voor zover de versterkingsmaatregelen tevens voorzien
in herstel van schade en dit redelijk is, rekening houden met de door het Instituut uitgekeerde
of uit te keren vergoeding van deze schade.
8. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan naast de voorwaarde,
bedoeld in het zesde lid, aan het versterkingsbesluit andere voorwaarden verbinden.
9. Indien het versterkingsbesluit betrekking heeft op een rijksmonument zendt Onze
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onmiddellijk na de bekendmaking
van het versterkingsbesluit een afschrift van dat besluit aan Onze Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en, indien het rijksmonument is gelegen buiten de bebouwde kom aan
gedeputeerde staten.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent
de aanspraak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en kunnen nadere regels worden gesteld
over het bepaalde in het zesde en zevende lid.
Artikel 13k
1. Indien Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties door toedoen van
de eigenaar of gebruiker niet kan vaststellen of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet
en belangen van de eigenaar, gebruiker of derde belanghebbenden niet worden geschaad,
besluit de minister dat een gebouw niet wordt versterkt. De minister zendt een afschrift van
dit besluit aan het college van de gemeente waarin het gebouw is gelegen, en, indien het
gebouw of het terrein waarop het staat een rijksmonument is, aan Onze Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en draagt zorg voor inschrijving van dit besluit in de
openbare registers, bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, nadat het
besluit onherroepelijk is geworden.
2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan ten behoeve van de
beoordeling, bedoeld in artikel 13i, eerste lid, de uitvoering van de versterkingsmaatregelen
en voor het gebruik, bedoeld in het derde lid, personen aanwijzen die bevoegd zijn met
medeneming van de benodigde apparatuur en andere hulpmiddelen, een gebouw met inbegrip
van een woning binnen te treden.
3. Indien voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen gebruik moet worden gemaakt
van een onroerende zaak waarop het versterkingsbesluit geen betrekking heeft, kan Onze
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besluiten de rechthebbende met wie
daarover geen overeenstemming is bereikt, behoudens recht op schadevergoeding, de
verplichting op te leggen om te gedogen dat zijn onroerende zaak wordt gebruikt voor de
uitvoering van die maatregelen.
4. De eigenaar of gebruiker van een gebouw verleent aan een persoon als bedoeld in het
tweede lid, binnen de door deze persoon gestelde termijn, alle medewerking die deze
redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
5. De machtiging, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het
binnentreden wordt gegeven door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties.
Artikel 13l
8
1. Paragraaf 3.5.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de
voorbereiding van een versterkingsbesluit, met dien verstande dat:
a. het coördinerend bestuursorgaan, bedoeld in artikel 3:22 van de Algemene wet
bestuursrecht, is: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
b. de besluiten, bedoeld in artikel 3:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zijn:
1°. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht;
2°. andere daarvoor in aanmerking komende besluiten die door gedeputeerde staten of
Onze Minister die het aangaat worden genomen, waaronder besluiten met betrekking tot de
Wet natuurbescherming.
2. In afwijking van artikel 3:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen
de besluiten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, in eerste en enige aanleg beroep worden
ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
G
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na “artikel 2, derde” ingevoegd “lid, onderdelen a en
b,”
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na “artikel 2,” ingevoegd “derde lid, onderdeel c,
en”.
3. Onder vervanging van “; en” door een puntkomma aan het slot van het eerste lid,
onderdeel b, wordt onderdeel c vervangen door twee onderdelen, luidende:
c. ter bestrijding van alle kosten gemaakt door de overheid voor de voorbereiding en
uitvoering van maatregelen om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen, dan wel,
voor een beschermd monument, de maatregelen bedoeld in artikel 13j, derde lid; en
d. ter compensatie van het rentevoordeel dat de exploitant ondervindt als gevolg van de
afhandeling van schade door het Instituut en als gevolg van de voorbereiding en uitvoering
van maatregelen als bedoeld in onderdeel c.
4. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt “waarop de kosten van vergoedingen die de basis vormen voor
de heffing betrekking hebben, exploitant is” vervangen door “waarop de kosten van
vergoedingen die de basis vormen voor de heffing betrekking hebben, exploitant is en aan de
exploitant die ten tijde van het maken van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c,
exploitant is”.
b. In de tweede volzin wordt “Indien deze schade bekend wordt” vervangen door “Indien
deze schade bekend wordt of deze kosten gemaakt worden”.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Onze Minister kan een tussentijdse heffing opleggen tot ten hoogste het bedrag van de
kosten, bedoeld in het derde lid, die op dat moment gemaakt zijn. De tussentijdse heffing
wordt verrekend met de definitieve heffing.
9
H
Aan hoofdstuk 6 worden twee artikelen toegevoegd, luidende:
Artikel 15a
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
batch 1.588: door de Nationaal Coördinator Groningen benoemde batch van 1.588
gebouwen waarvoor versterkingsadviezen zijn opgesteld.
2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekt jaarlijks aan de
gemeenten Eemsdelta, Groningen en Midden-Groningen een uitkering als bedoeld in artikel
15a van de Financiële-verhoudingswet om de gemeenten van middelen te voorzien ten
behoeve van het versterken van gebouwen in batch 1.588.
3. De gemeenten besteden de uitkering uitsluitend aan:
a. werkzaamheden voor de versterking van de gebouwen in batch 1.588;
b. het verstrekken van subsidies voor de versterking van de gebouwen in batch 1.588.
4. Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden
regels gesteld over de uitkering, bedoeld in het tweede lid. Deze regels zien ten minste op de
vaststelling van de hoogte van de uitkering, de verdeling, de voorwaarden waaronder deze
verstrekt wordt en de terugvordering van niet of niet rechtmatig bestede middelen.
Artikel 15b
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan aan de provincie
Groningen en gemeenten in de provincie Groningen een uitkering als bedoeld in artikel 15a
van de Financiële-verhoudingswet verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op de
toekomstbestendigheid of de leefbaarheid van de provincie Groningen.
2. Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden
regels gesteld over de uitkering, bedoeld in het eerste lid. Deze regels zien ten minste op de
vaststelling van de hoogte van de uitkering, de verdeling, de voorwaarden waaronder deze
verstrekt wordt en de terugvordering van niet of niet rechtmatig bestede middelen.
I
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na “op verzoek van een partij of ambtshalve” ingevoegd “de Hoge
Raad, wanneer het een rechtsvraag die de toepassing van bepalingen uit het Burgerlijk
Wetboek betreft, dan wel” en wordt “de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State”
vervangen door “de Afdeling bestuursrechtspraak, wanneer het overige rechtsvragen betreft,”.
2. In het vierde lid wordt na “een afschrift van de tussenuitspraak aan” ingevoegd “de
Hoge Raad dan wel” en wordt na “de griffier van” ingevoegd “de Hoge Raad dan wel”.
3. In het vijfde lid wordt na “een afschrift van de uitspraak van” ingevoegd “de Hoge Raad
dan wel”.
4. In het zesde lid wordt na “aanhouden totdat” ingevoegd “de Hoge Raad dan wel”.
10
J
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na “Tenzij” ingevoegd “de Hoge Raad, gehoord de conclusie van
de Procureur-Generaal van de Hoge Raad, dan wel”.
2. In het tweede lid wordt in de eerste volzin na “De” ingevoegd “Hoge Raad dan wel de”
en wordt in de tweede volzin “de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State”
vervangen door “de Hoge Raad dan wel de Afdeling bestuursrechtspraak”.
3. In het derde lid wordt na “ter griffie van” ingevoegd “de Hoge Raad dan wel”.
4. In het vierde lid wordt in de eerste volzin na “doet voorkomen, kan” ingevoegd “de
Hoge Raad dan wel” en wordt in de tweede volzin na “De” ingevoegd “Hoge Raad dan wel
de”.
5. In het vijfde lid wordt na “ter griffie van” ingevoegd “de Hoge Raad dan wel”.
6. In het zesde lid wordt in de eerste volzin na “de mondelinge of schriftelijke toelichting,”
ingevoegd “neemt de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad conclusie dan wel” en wordt in de
derde volzin na “doen toekomen aan” ingevoegd “de Hoge Raad dan wel”.
7. In het zevende lid wordt:
a. in de aanhef na “De” ingevoegd “Hoge Raad dan wel de”;
b. in de onderdelen a en b “Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State”
vervangen door: “Afdeling bestuursrechtspraak”; en
c. in onderdeel b na “nadat” ingevoegd “de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad dan
wel”.
8. In het achtste lid wordt na “De” ingevoegd “Hoge Raad dan wel de”.
9. Na het achtste lid wordt, onder vernummering van het negende tot en met twaalfde lid
tot tiende tot en met dertiende lid, een lid ingevoegd, luidende:
9. De Afdeling bestuursrechtspraak zendt de vraag of vragen door naar de Hoge Raad
indien de vraagstelling de toepassing van bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek betreft. De
Hoge Raad zendt de vraag of vragen door naar de Afdeling bestuursrechtspraak indien de
vraagstelling niet de toepassing van bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek betreft.
10. In het tiende lid (nieuw) wordt in de eerste volzin na “De” ingevoegd “Hoge Raad dan
wel de” en wordt in de tweede volzin na “De” ingevoegd “Hoge Raad dan wel de”.
11. In het elfde lid (nieuw) wordt na “te beslissen, kan” ingevoegd “de Hoge Raad dan
wel”.
11
12. Aan het twaalfde lid (nieuw) wordt een slotzin toegevoegd, luidende: De Afdeling
bestuursrechtspraak, onder overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens
artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel de Hoge Raad begroot de kosten die
partijen ingevolge dit artikel hebben gemaakt.
K
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na “de uitspraak van” ingevoegd “de Hoge Raad dan wel”.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De rechtbank kan onder de proceskosten waarin een bestuursorgaan of, indien van
toepassing, een belanghebbende veroordeeld wordt, ook opnemen het door de Hoge Raad dan
wel de Afdeling bestuursrechtspraak begrote bedrag, bedoeld in artikel 17, twaalfde lid.
L
In artikel 19 wordt in het tweede lid na “De” ingevoegd “Hoge Raad dan wel de”.
M
Aan hoofdstuk 7 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 19a
1. Op een beroep tegen een versterkingsbesluit, een besluit als bedoeld in artikel 13i,
tweede en zesde lid, een besluit als bedoeld in artikel 13k, eerste en derde lid, en een besluit
als bedoeld in artikel 13l, eerste lid, onderdeel b, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak
binnen zes maanden na ontvangst van het verweerschrift.
2. In bijzondere omstandigheden kan de Afdeling bestuursrechtspraak de in het eerste lid
genoemde termijn met ten hoogste drie maanden verlengen.
N
Na artikel 22a wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 22b
1. Een plan van een gemeenteraad dat hetzelfde doel nastreeft als een programma als
bedoeld in artikel 13g, wordt daarmee gelijkgesteld.
2. Een risicoprofiel, een normbesluit en een vaststelling op grond van NPR 9998 of een
gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, een versterkingsbesluit en een besluit tot niet
versterken die krachtens artikel 52g van de Mijnbouwwet zijn vastgesteld, respectievelijk
genomen, worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 5
gelijkgesteld met een risicoprofiel als bedoeld in artikel 13e, eerste lid, een beoordeling als
bedoeld in artikel 13i, eerste lid, een versterkingsbesluit, respectievelijk een besluit als
bedoeld in artikel 13i, zesde lid of artikel 13 k, eerste lid.
12
3. Voor de toepassing van het tweede lid, wordt als de datum van de dagtekening, bedoeld
in artikel 13j, de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 5 aangemerkt.
De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 52g, derde lid, vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde
en vierde lid.
In artikel 68, derde lid, onderdeel a, wordt “artikel 14, eerste lid, van de Wet Instituut
mijnbouwschade Groningen” vervangen door “artikel 15, eerste lid, van de Tijdelijke wet
Groningen”.
Categorie 13.1 van bijlage I bij de Crisis- en herstelwet vervalt.
Bijlage II van de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1 wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:
Tijdelijke wet Groningen:
a. artikel 13e, eerste lid
b. artikel 13g, eerste lid.
2. In artikel 2 wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:
Tijdelijke wet Groningen:
a. artikel 13i, tweede en zesde lid
b. artikel 13j, eerste lid
c. artikel 13k, eerste en derde lid.
In artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met
betrekking tot de Mijnbouwwet "52g, vijfde lid" vervangen door "52g, vierde lid".
13
Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juli 2019 ingediende voorstel van wet
houdende wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband
met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht (Kamerstukken 35256) tot wet
wordt verheven en artikel 1, onderdeel B, van die wet in werking treedt, alsmede artikel 5.1
van de Omgevingswet in werking treedt, komen de artikelen 13l en 19a van de Tijdelijke wet
Groningen te luiden:
Artikel 13l
Paragraaf 3.5.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding
van een versterkingsbesluit als bedoeld in artikel 13j, met dien verstande dat:
a. het coördinerend bestuursorgaan, bedoeld in artikel 3:21, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht, is: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
b. de besluiten, bedoeld in artikel 3:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zijn:
1°. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet;
2°. andere daarvoor in aanmerking komende besluiten die door gedeputeerde staten of
Onze Minister die het aangaat worden genomen.
Artikel 19a
1. Op een beroep tegen een versterkingsbesluit, een besluit als bedoeld in artikel 13i,
tweede en zesde lid, een besluit als bedoeld in artikel 13k, eerste en derde lid, en een besluit
als bedoeld in artikel 13l, onderdeel b, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak binnen zes
maanden na ontvangst van het verweerschrift.
2. In bijzondere omstandigheden kan de Afdeling bestuursrechtspraak de in het eerste lid
genoemde termijn met ten hoogste drie maanden verlengen.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de
verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de
hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
14
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,