Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Kamerbrief over evaluatie Energieakkoord en Nationale Energieverkenning 2016

Minister Kamp (EZ) informeert de Eerste Kamer over de evaluatie van het Energieakkoord en Nationale Energieverkenning (NEV) 2016.

9 december 2016

Geachte Voorzitter,

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken hebben mij enkele vragen gesteld naar aanleiding van mijn brief van 14 oktober 2016 over de evaluatie van het Energieakkoord en Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 (Kamerstuk 30196 nr. 479). Hierbij stuur ik uw Kamer de antwoorden op deze vragen.

De leden van de PVV-fractie vragen naar de gevolgen van migratie op het klimaat, het energieverbruik in Nederland en emissies. In de NEV 2016 is de demografische ontwikkeling van Nederland een belangrijke factor. Deze ontwikkeling wordt jaarlijks geactualiseerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Mede op basis van deze ontwikkeling wordt in de NEV 2016 het energiegebruik bij huishoudens bepaald. In de NEV 2016 zijn de effecten van migratie dus meegewogen.

De leden van de PVV-fractie vragen daarnaast of er ingrepen in het netwerk te verwachten zijn in Nederland als gevolg van de toename van het aantal windmolens, en in het bijzonder of windmolens stilgezet kunnen worden met behoud van subsidie. Exploitanten van windmolens ontvangen geen SDE+- subsidie wanneer windmolens stilstaan, omdat deze subsidie alleen wordt uitbetaald op basis van daadwerkelijk geproduceerde hernieuwbare energie. Een toename van het aandeel windenergie betekent een toename van het fluctuerend productievermogen met kans op meer onbalans in het netwerk. In Nederland is TenneT de verantwoordelijke netbeheerder voor het hoogspanningsnet; zij dient het evenwicht op het net te bewaken. Indien er sprake is van onbalans tussen aanbod en vraag in een bepaald gebied zal TenneT congestiemanagement toepassen, waarbij met marktpartijen afspraken worden gemaakt over het afregelen van productie-eenheden binnen het congestiegebied en het opregelen van productie-eenheden buiten het congestiegebied. Het afregelen van productie- eenheden kan zowel gelden voor fossiele als hernieuwbare energieproducenten. Marktpartijen ontvangen een vergoeding bij het afschakelen van productie- eenheden.

De leden van de fractie van de PVV vragen naar mijn mening over een publicatie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen over bio-energie en de duurzaamheid van biomassa die in 2015 verschenen is. Kortheidshalve verwijs ik hiervoor naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 23 januari 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 293). De leden van de PVV-fractie vragen of ik bereid ben om het CPB een analyse te laten uitvoeren naar de effecten van het Energieakkoord op de werkgelegenheid in Nederland. Ik zie hiertoe geen aanleiding. Het CPB brengt jaarlijks reeds in het Centraal Economisch Plan (CEP) en de Macro Economische Verkenning (MEV) al de ontwikkeling van de werkgelegenheid in Nederland in kaart. Verder wordt in de NEV 2016 een inschatting gegeven van de ontwikkeling van de werkgelegenheid specifiek in de energie-gerelateerde sectoren.

Ook vragen de leden van de PVV-fractie naar een specificatie van het netto aantal energie gerelateerde extra arbeidsjaren gespecificeerd naar de aard van de arbeid. Voor deze informatie verwijs ik naar hoofdstuk 6.1 uit de NEV 2016. Hierin wordt een inschatting gegeven van de ontwikkeling van de werkgelegenheid specifiek in de energie-gerelateerde sectoren. In de NEV 2016 wordt een groei van de werkgelegenheid in hernieuwbare energie en energiebesparing geconstateerd en een stagnatie van de werkgelegenheid in fossiele energie. Het gaat hier om ontwikkelingen binnen Nederland. Ik beschik niet over informatie over de werkgelegenheidseffecten in het buitenland.

De leden van de SP-fractie vragen of ik, nu de doelen van het Energieakkoord bijna gehaald zijn, de ambities naar boven ga bijstellen. De evaluatie van het Energieakkoord en de NEV 2016 hebben laten zien dat de eerste stap in de energietransitie is gezet. Door gezamenlijke acties van de Energieakkoord- partners zijn de doelen binnen bereik. In mijn brief over de evaluatie van het Energieakkoord en de NEV 2016 geef ik echter ook aan dat het realiseren van de doelen geen vanzelfsprekendheid is. Ik zal mij daarom onverminderd blijven inzetten om, samen met de Energieakkoord-partijen, het huidige beleid te versterken en waar nodig bij te sturen om de doelen te realiseren. Het naar boven bijstellen van ambities uit het Energieakkoord is niet aan de orde.

Ten aanzien van het uitvoeren van het vonnis van de rechtbank Den Haag om in 2020 25% broeikasgasreductie te realiseren ten opzichte van 2020 vragen de leden van de SP-fractie of ik erop inzet om dit percentage eerder te halen of zal afschalen om op 25% uit te komen. Het kabinet heeft aangegeven uitvoering te zullen geven aan het vonnis van de rechtbank Den Haag. Het kabinet zal de Tweede Kamer voor het einde van het jaar informeren over de maatregelen die genomen worden om dit te realiseren.

De leden van de SP-fractie vragen of ik een extra inspanning ga doen om de twee doelen uit het Energieakkoord die volgens de NEV 2016 nog niet binnen bereik zijn te halen. In mijn brief over de evaluatie van het Energieakkoord en de NEV 2016 heb ik aangegeven dat nog niet alle maatregelen die met de Energieakkoord-partijen zijn afgesproken in de raming van de NEV 2016 verwerkt zijn. Wanneer al deze maatregelen wel meegenomen zouden worden in de ramingen, ben ik ervan overtuigd dat we opnieuw met alle Energieakkoord- partijen zullen concluderen dat alle doelen binnen bereik zijn. In dit verband zal de voorzitter van de Borgingscommissie naar aanleiding van de NEV 2016 op korte termijn een voortgangsrapportage uitbrengen.

De leden van de SP-fractie stellen daarnaast een aantal vragen over de aparte openstelling in de SDE+ voor monomestvergisting op boerderijschaal. Zij vragen onder andere naar de rol van FrieslandCampina, naar de relatie met het verstrekken van groen certificaten op melk, naar de plaatsing en bekostiging van monomestvergisters, naar voorwaarden over de omvang van een melkveebedrijf om in aanmerking te komen voor subsidie, naar de hoeveelheid energie die 1.000 monomestvergisters opleveren, aan wie subsidie beschikbaar wordt gesteld en hoeveel co-vergisters en monomestvergisters er op dit moment in bedrijf zijn. Het vergisten van mest draagt bij aan de hernieuwbare energiedoelstelling en zorgt voor een reductie van de uitstoot van methaan uit mest. Op dit moment staan er in Nederland meer dan honderd co-vergisters en zijn er enkele monomestvergisters in bedrijf. Mijn inschatting is dat 1.000 monomestvergisters op boerderijschaal een gezamenlijke hernieuwbare energieproductie realiseren van 2 á 3 PJ. Dat komt overeen met het energiegebruik (elektriciteit en gas) van ruim 40.000 huishoudens. De aparte openstelling voor monomestvergisting op boerderijschaal is een exploitatiesubsidie onder het besluit SDE. Er zal in totaal 150 miljoen voor deze subsidie worden opengesteld. De 150 miljoen betreft het bedrag waarvoor het Rijk maximaal een juridische verplichting aangaat. De daadwerkelijke uitgaven zijn afhankelijk van de gerealiseerde productie en de ontwikkeling van de energieprijzen. Hierdoor zullen de daadwerkelijke uitgaven voor deze projecten naar verwachting aanzienlijk lager zijn. Mijn inschatting is dat met dit budget circa 200 mestvergisters gerealiseerd kunnen worden. De subsidiebeschikkingen zullen afgegeven worden per mestvergister. De ambitie is dat monomestvergisters na deze aparte openstelling op normale voet mee kunnen concurreren in de SDE+. Op die basis zou het aantal monomestvergisters volgens FrieslandCampina kunnen groeien tot 1.000 in 2020.

Mijn verwachting is dat FrieslandCampina één van de organisaties zal zijn die binnen de tender mono-mestvergisting een aanvraag voor een collectief aan projecten in zal dienen. De tenderregeling kent geen koppeling met vergoedingen voor groene melk en ook wordt er geen minimale schaalgrootte van een vergister vereist. Wel stel ik een maximale schaalgrootte vast, het gaat mij immers om de realisatie van vergisters op boerderijschaal. Het staat collectieve aanvragers vrij om te bepalen voor welk type installatie ze subsidie aanvragen en waar ze de installatie uiteindelijk willen realiseren.

Ondernemers die niet kunnen voldoen aan de voorwaarde van een collectieve aanvrager kunnen zich bij een ander collectief aansluiten, zelf een collectief oprichten of individueel een aanvraag indienen. Voor meer informatie over de aangekondigde regeling voor monomestvergisting verwijs ik naar mijn brief hierover aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 31 239, nr. 222) en mijn antwoorden op Kamervragen van het Tweede Kamerlid Lodders (VVD) (Kamerstuk Aanhangsel 2016D37078).

De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat de positievere prognose van de broeikasgasreductie geen positieve verandering betekent voor de toestand van het milieu en de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer en vragen of ik deze mening deel. Het verschil in de NEV 2015 en de NEV 2016 ten aanzien van de verwachte broeikasgasreductie in 2020 ten opzichte van 1990 wordt ten dele veroorzaakt door aanpassing van de internationale statistiek, maar wordt voor het grootste deel verklaard doordat er in absolute zin minder broeikasgasuitstoot plaatsvindt als gevolg van het beleid gericht op extra hernieuwbare energie en energiebesparing. In de NEV 2015 werd verwacht dat de broeikasgasuitstoot in Nederland in 2020 zou uitkomen op 178 Mton, terwijl de NEV 2016 verwacht dat de uitstoot in 2020 171 Mton zal zijn. Ik ben het zodoende niet met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat de prognose in de NEV 2016 geen positieve verandering is voor de toestand van het milieu en de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of ik van plan ben om aan de veilige kant te gaan zitten ten aanzien van broeikasgasreductie die moet worden behaald voor de uitvoering van het vonnis van de rechtbank Den Haag, en in het bijzonder of ik van plan ben de kolencentrales uit de jaren 90 te sluiten. Het kabinet zal de Tweede Kamer voor het einde van het jaar informeren over de maatregelen die genomen zullen worden om uitvoering te geven aan het vonnis van de rechtbank Den Haag.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast of het tempo en de intensiteit van maatregelen verhoogd gaan worden om de afspraken die zijn gemaakt in Parijs zeker te stellen. De uitvoering van het Klimaatakkoord van Parijs wordt afgestemd op EU-niveau. In 2018 zal de EU, mede op basis van nieuwe informatie van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), bezien of de ambities van de EU bijgesteld moeten worden als gevolg van het Klimaatakkoord.

Ten aanzien van de Energieakkoord-doelen constateren de leden van de GroenLinks-fractie dat het doel van 100 PJ extra energiebesparing in 2020 nog niet wordt gehaald. Zij vragen in dat kader of ik van plan ben om de invoering van een verplichting tot energiebesparing door de energie-intensieve industrie te versnellen, of ik een soortgelijke verplichting wil opleggen aan woningcorporaties, welke maatregelen ik in de koopsector wil nemen en of ik de verplichting tot energiebesparing in kantoren eerder wil invoeren.

Onder leiding van de voorzitter van de Borgingscommissie worden op dit moment gesprekken gevoerd met de Energieakkoord-partijen over de maatregelen die genomen kunnen worden om de doelen uit het Energieakkoord binnen bereik te brengen. Daarbij wordt onder meer gekeken naar maatregelen om de afgesproken 9 PJ extra energiebesparing in de energie-intensieve industrie te realiseren. Ik overweeg daarbij de mogelijkheid van een wettelijke verplichting. Op basis van de gesprekken met de Energieakkoord-partijen zal ik bezien of dit de meest effectieve aanpak is om de 9 PJ te realiseren. De uitkomsten van deze gesprekken zullen worden vastgelegd in de Voortgangsrapportage 2016 van de voorzitter van de Borgingscommissie Energieakkoord, die voor het einde van het jaar zal worden gepubliceerd.

In de gesprekken met de Energieakkoord-partners wordt ook gekeken naar maatregelen voor extra energiebesparing in huursector en de koopsector. Met betrekking tot energiebesparing in de huursector heeft de minister voor Wonen en Rijksdienst op 11 november 2016 een brief naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 30 196, nr. 483). Daarin kondigt hij aan dat hij wetgeving zal voorbereiden gericht op een uitfasering van huurwoningen met niet-groene labels (slechter dan label C). In een brief van de minister voor Wonen en Rijksdienst aan de Tweede Kamer van 28 november 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 485) wordt een toelichting gegeven op de label-C verplichting voor kantoren waaraan kantoren uiterlijk per 2023 moeten voldoen. Een dergelijke verplichting heeft al eerder effect, omdat verhuurders het energielabel zullen verbeteren op een natuurlijk moment, bijvoorbeeld op het moment van een wisseling van huurder. Juist om deze flexibiliteit te bieden en daarmee economische schade te voorkomen is door de minister voor Wonen en Rijksdienst, in overleg met de partijen van het Energieakkoord, gekozen voor invoering hiervan in 2023.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen tot slot of ik bereid ben met aanvullend beleid en maatregelen te komen voor de periode na 2023 en zij wijzen daarbij op het belang van een duidelijk langetermijnperspectief voor bedrijven, organisaties en burgers, zoals ook het bedrijfsleven bepleit. Ik ben het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat investeringszekerheid en continuïteit van beleid van belang zijn. Het is niet voor niets dat ik vasthoud aan de afspraken uit het Energieakkoord om deze zekerheid te bieden. De evaluatie van het Energieakkoord benoemt dit als een van de succesfactoren van dit akkoord.

Ik deel ook de urgentie van de leden van de GroenLinks-fractie om inzicht te geven in de benodigde stappen in de energietransitie in de periode na 2023. In de Energieagenda, die het kabinet op 7 december jl. aan de Tweede Kamer heeft gestuurd, wordt dit uitgewerkt.

Artikel delen