Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

De Omgevingswet komt, de inrichting verdwijnt

Al zo’n kleine 150 jaar is de ‘inrichting’ een van de centrale begrippen in onze milieuwetgeving. In de Omgevingswet komt dit begrip echter niet meer terug, met uitzondering van de Seveso-inrichting (Brzo-regelgeving). De ‘milieubelastende activiteit’ is het nieuwe uitgangspunt. Welke consequenties heeft dat?

Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant 7 november 2017

Juridisch adviseurs Gertie van de Coevering en Marieke van Ginhoven van de OMWB deden op verzoek van de provincie een botsproef en ontrafelden de vergunning van twee inrichtingen in milieubelastende activiteiten.

Hoe ingrijpend is het verdwijnen van het begrip inrichting?

Het is echt een grote verandering, zegt Marieke, want ook een groot deel van het begrippenkader verandert. Een van de argumenten voor de verandering is om aan te sluiten op Europese regelgeving, zoals de Richtlijn industriële emissies. Het begrip inrichting in de Brzo-regelgeving blijft dan ook bestaan. Desondanks blijft het een grote verandering, waarvan de consequenties nog niet helemaal te bevatten zijn. Die consequenties hebben we geprobeerd in beeld te brengen met de botsproef. Hieruit blijkt dat niet alle nieuwe regels duidelijk zijn en de consequenties nu dus niet altijd te overzien zijn.

Gertie: Met het begrip inrichting konden we goed uit de voeten, maar wel mede dankzij ruime jurisprudentie. Nu krijgen we een nieuw begrip, met nieuwe definities daarbij, waarvan je nog niet weet hoe je die moet uitleggen. De Omgevingswet geeft vorm aan integraal werken, aan behoefte aan inzichtelijke regels voor burgers, aan meer mogelijkheden voor initiatieven en participatie. De Wabo heeft daartoe de eerste stap gezet, maar doelde niet op inhoudelijke integratie. Zaken moeten meer in elkaar gaan haken. De grootste uitdaging is om de vragen die het nieuwe begrippenkader oproept, tijdig beantwoord te krijgen.

Uiteindelijk moeten we toezicht kunnen houden op basis van een vergunning

Welke vragen zijn dat en wat is tijdig?

Gertie: Tot nu toe richt de aandacht zich vooral op de mogelijkheden van de Omgevingswet binnen de ruimtelijke ordening. Logisch, maar als de wet ingaat is er nog een flinke tijd voor de ontwikkeling van omgevingsvisies en -plannen. Een uitvoeringsdienst als de OMWB moet echter direct handelen conform de nieuwe regelgeving. Het gaat nog veel verdieping vragen voor we zover zijn.

Marieke: Uiteindelijk moeten we toezicht kunnen houden op basis van een vergunning, en die verandert. Nu verstrekken we vergunningen op basis van totaalgegevens van de hele inrichting: geluidbelasting, geurbelasting et cetera. Eén milieuvergunning kan straks uiteenvallen in meerdere vergunningen voor aparte milieubelastende activiteiten. Van die aparte activiteiten hebben we lang niet altijd alle gegevens om ze apart te kunnen beoordelen. Hoe vergun je dan? Wie bepaalt de begrenzing van de activiteiten? Wie moet je straks aanschrijven? Wie wordt bevoegd gezag voor welke activiteit? Het geheel is hier niet gelijk aan de som der delen. Daar moeten we op voorbereid zijn op het moment dat de wet ingaat.

Hebben jullie een concrete voorbeeld waar de OMWB, en daarmee het bevoegd gezag, tegenaan kan lopen?

In de botsproef hebben we bijvoorbeeld gekeken naar een bedrijf dat levensmiddelen produceert, licht Marieke toe. Daarvoor hebben ze drie IPPC-installaties in gebruik. Zoals wij het nu interpreteren, valt de huidige omgevingsvergunning straks uiteen in drie vergunningen. Voor elk van die installaties één. Dat betekent dat we elk van die activiteiten apart moeten gaan begrenzen en (dus) een knip daartussen moeten aanbrengen. Dat wordt nog lastig, want dan ga je het hebben over nieuwe begrippen als andere milieubelastende activiteit, functioneel ondersteunend, rechtstreeks samenhangend en in technisch verband staand. Ook die begrippen zijn nog niet kristalhelder. Bovendien bestaat de kans dat het bedrijf nu nog onder bevoegd gezag van de provincie straks voor verschillende activiteiten een verschillend bevoegd gezag heeft. Het wordt nog ingewikkelder als op een terrein meerdere inrichtingen werken onder één parapluvergunning.

Gertie komt nog even terug op de botsproef. Daarnaast is er bij dat bedrijf dat levensmiddelen produceert, onder meer sprake van de opslag van gevaarlijke stoffen, maar die opslag is niet specifiek aan een van de drie vergunningen te koppelen. Als daar iets niet in orde is, zul je de vergunninghouder moeten aanschrijven op de milieubelastende activiteit waar het bij hoort. En liggen er stoffen opgeslagen voor meerdere activiteiten, dan wordt dat nog een puzzel, lijkt nu.

In de huidige Wabo-vergunningen zijn onder andere de aspecten voor geur, geluid en externe veiligheid meestal voor alle activiteiten tezamen als een verweven geheel aangevraagd en vergund. Het bevoegd gezag zal straks de omgevingsvergunning moeten opknippen en voorschriften moeten wijzigen om tot een handhaafbare situatie te komen. Maar daarvoor heb je van die afzonderlijke activiteiten ook de afzonderlijke gegevens nodig. En die zijn maar zelden voorhanden. Bij gebrek daaraan kunnen er onder meer problemen ontstaan bij geluidhandhaving en klachten.

Er lijken dus wel haken en ogen aan te zitten. Hoe nu verder?

Onze ervaringen en conclusies hebben we overgebracht aan de provincie en die brengt ze via het IPO naar Den Haag. Samen met de provincie gaan we het gesprek aan met het ministerie. We hebben zeg maar in de praktijk getest wat op de tekentafel is ontworpen. Zien we het goed? Is dit de bedoeling van de wetswijziging? Dat zijn dan de vragen. Zo ja, hoe kun je bepaalde ongewenste situaties voorkomen. En wat kun je er nog in wet- of regelgeving aan toevoegen om het goed geregeld te krijgen. Zo nee, hoe moeten we het begrippenkader dan wel uitleggen.

Het is goed om op tijd van eventuele gaten tussen de oude en de nieuwe wetgeving op de hoogte te zijn. De provincie is bijvoorbeeld heel ambitieus op gebied van natuur, stikstof, geur. Ik kan me voorstellen dat ze de inzichten uit de botsproef willen gebruiken om vast na te denken hoe we dat na de invoering van de wet gezamenlijk kunnen (blijven) waarmaken.

Het begrip inrichting voor Brzo- bedrijven blijft bestaan. Toch kunnen ook daar de veranderende regelgeving en het nieuwe begrippenkader hun effect hebben. De landelijke BRZO+-organisatie heeft daarom aan de zes Brzo-ODs, waaronder de OMWB, opdracht gegeven voor een gezamenlijke botsproef Brzo. Marieke: Het is leuk dat onze kennis gewaardeerd wordt.

En, vult Gertie aan, het is leuk werk ook.

Artikel delen