Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Aanbiedingsbrief bij memorie van antwoord over voorstel van wet tot wijziging van de Wet opslag duurzame energie

Minister Kamp (EZ) stuurt de Tweede Kamer de memorie van antwoord over voorstel van wet tot Wijziging van de Wet opslag duurzame energie. Dit in verband met de vaststelling van tarieven 2017.

9 december 2016

Wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017

MEMORIE VAN ANTWOORD

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de PVV-fractie over het voorliggend wetsvoorstel. Graag ga ik hieronder in op deze vragen. Het kabinet is de Eerste Kamer zeer erkentelijk voor de spoedige behandeling van dit wetsvoorstel. Het is van belang dat dit wetsvoorstel op 1 januari 2017 in werking treedt aangezien de tarieven die ingevolge dit wetsvoorstel worden geïntroduceerd, in het jaar 2017 zorgen voor de dekking van de kasuitgaven van de SDE+.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vroegen welke gevolgen de stijging van de energielasten voor huishoudens heeft voor de binnenlandse bestedingen en daarmee voor de economie en de werkgelegenheid. Ook vroegen deze leden naar de gevolgen voor de Nederlandse concurrentiepositie als gevolg van de stijging van de lasten voor energie voor midden- en grootverbruikers. Voor een gemiddeld huishouden neemt de opslag duurzame energie (hierna: ODE) in 2017 toe met 17 euro per jaar. Dit leidt tot een zeer geringe verhoging van de consumentenprijsindex. Er worden geen gevolgen voorzien voor de binnenlandse bestedingen, de economie en de werkgelegenheid. De tariefstructuur van de ODE volgt de structuur van de energiebelasting. Belangrijk daarbij is de keuze voor een degressieve tariefstructuur. Als gevolg van deze degressieve tariefstructuur betalen weliswaar alle bedrijven mee aan de ODE, maar wordt wel rekening gehouden met de concurrentiepositie van het bedrijfsleven. Ook in andere landen gelden voor grootverbruikers lagere marginale tarieven met het oog op het gelijke speelveld. Er zijn geen signalen dat door de huidige vormgeving van de opslag duurzame energie de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven onder druk komt te staan. Een kwantificering is derhalve niet mogelijk.

De leden van de PVV-fractie vroegen welk deel van de ODE wordt bestemd voor productie van hernieuwbare energie met behulp van biomassa. In mijn brief van 23 januari 2015 (Kamerstukken II 2014/2015, 30 196, nr. 293) ben ik ingegaan op de visie van de KNAW op het gebruik van biomassa, waaronder de inzet van hout en houtige biomassa voor energieopwekking. Hierbij heb ik aangegeven dat de inzet van biomassa voor de energievoorziening, mits duurzaam en zorgvuldig ingezet, noodzakelijk is voor het halen van de klimaatdoelen. De ODE wordt met name ingezet voor de financiering van de SDE+ (inclusief de uitrol van wind op zee). Daarbij is de SDE+ vooral gericht op de ondersteuning van uitrol van grootschalige projecten. Naast de financiering van de SDE+ wordt de Opslag Duurzame Energie ook voor twee andere regelingen gebruikt, de investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) en de regeling hernieuwbare energie. Naar verwachting gaat circa 60% van de kasuitgaven voor de SDE+ in 2017 naar projecten die gebruik maken van biomassa voor de productie van hernieuwbare energie. Op basis van de huidige situatie is het overgrote deel van de ingezette biomassa afkomstig uit Nederland. Het merendeel van de geïmporteerde biomassa is afkomstig uit buurlanden. Van de totale hoeveelheid houtige biomassa is meer dan de helft afvalhout en het overige deel was hoofdzakelijk resthout uit landschapselementen en bossen.

De leden van PVV-fractie vroegen of de Wet raadgevend referendum de reden is geweest van het late tijdstip van aanbieding van het wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel is zo snel als mogelijk aan de Tweede Kamer aangeboden, gelet op de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2017. Er is derhalve geen specifieke reden voor het tijdstip van indiening van dit wetsvoorstel. Omdat ten tijde van de aanbieding van het wetsvoorstel niet kon worden uitgesloten dat er onvoldoende tijd was om de gebruikelijke procedure van de Wet raadgevend referendum te volgen, is van de mogelijkheid gebruik gemaakt die deze wet biedt om dit wetsvoorstel sneller in werking te laten treden dan volgens deze gebruikelijke procedure. De Wet raadgevend referendum voorziet immers in de mogelijkheid dat voor wetsvoorstellen die geen uitgestelde inwerkingtreding kunnen lijden, zoals onderhavige, van de desbetreffende termijn van acht weken kan worden afgeweken.

De leden van de PVV-fractie vroegen naar het afbreken van windmolens waarvan de subsidiabele periode is verstreken. Van circa 1.680 MW aan opgesteld vermogen windenergie op land loopt de subsidie dit jaar of komend jaar af. Dit betreffen windmolens die op grond van de regeling Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (hierna: MEP) subsidie voor de opgewekte hernieuwbare elektriciteit ontvangen. Een deel van deze windmolens loopt het risico op ongewenste sanering. De huidige praktijk is echter dat het overgrote deel van de turbine-eigenaren de windturbine ook na afloop van de subsidieperiode in bedrijf houdt tot het moment waarop de windturbine aan het einde van de technische levensduur is. Ook kunnen windmolens worden vervangen of opgeschaald door een nieuwe generatie windturbines. Daarnaast dalen de kosten voor windenergie, met name op zee, maar ook op land, nog steeds. Het is dan ook de verwachting dat deze vormen voor energie op den duur zonder subsidie rendabel zijn.

De leden van de PVV-fractie vroegen in hoeverre bij de evaluatie van het Energieakkoord ook consumenten en het MKB zijn betrokken en wat hun reactie was. In het evaluatierapport (zie bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, 30 196, nr. 479) staat een lijst van partijen waarmee gesproken is voor de evaluatie. Partijen waarmee gesproken is zijn onder meer de Consumentenbond, de Woonbond, VNO-NCW, Bouwend Nederland en de Vereniging Eigen Huis. Uit het evaluatierapport is niet gebleken dat er specifieke zorgpunten leven over de kosten van de energietransitie.

De leden van de PVV-fractie vroegen of het Klimaatakkoord van Parijs terecht een dwingend perspectief wordt genoemd en vraagt in het licht hiervan het oordeel over de onafhankelijkheid van de evaluatie van het Energieakkoord. De Overeenkomst van Parijs is een internationaal juridisch bindend verdrag, los van de vraag of er sancties zijn opgenomen bij het niet-naleven hiervan. Juridisch bindend betekent dat de partijen bij het verdrag de gemaakte afspraken te goeder trouw moeten nakomen. Dit pacta sunt servanda is een beginsel van internationaal gewoonterecht en is ook vastgelegd in artikel 26 van het Weens Verdragenverdrag.

De leden van de PVV-fractie vroegen waarom de evaluatie van het Energieakkoord pas beschikbaar was nadat de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer had plaatsgevonden. De evaluatie van het Energieakkoord is op 14 oktober 2017 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2016/17, 30 196, nr. 479). De plenaire behandeling in de Tweede Kamer van onderhavig wetsvoorstel vond plaats op 17 november 2017. Er is derhalve geen sprake van de situatie dat de evaluatie van het Energieakkoord na de behandeling van onderhavig wetsvoorstel in de Tweede Kamer is aangeboden.

De leden van de PVV-fractie vroegen of Nederland duurzame energie niet of in mindere mate exporteert dan Duitsland. Volgens de laatste jaarrapportage van ENTSO-E, het Europese samenwerkingsverband van de landelijke netbeheerders, exporteerde Duitsland in 2015 6,8% van de totale binnenlandse elektriciteitsproductie tegenover 1,1% in Nederland in dat jaar. Dit percentage is inclusief wederzijdse import en export van elektriciteit tussen buurlanden. Ik beschik niet over gegevens over het aandeel hernieuwbare elektriciteit in de exportmix.

De leden van de PVV-fractie vroegen voorts naar de effecten van de subsidie voor duurzame energie op de werkgelegenheid en de Nederlandse economie. Zoals blijkt uit de Nationale Energieverkenning 2016 (hierna: NEV 2016) is de handelsbalans van de hernieuwbare energieactiviteiten positief. De handelsbalans wordt daarbij gedomineerd door biobrandstoffen en in mindere mate door zon- en windenergie. Uit de NEV 2016 blijkt tevens dat de uitvoering van het Energieakkoord leidt tot een toename van de netto werkgelegenheid met 91.000 arbeidsjaren. In dit cijfer is rekening gehouden met verdringingseffecten op termijn op het terrein van bestedingen en investeringen elders in de economie door de extra bestedingen die met het Energieakkoord samenhangen.

De leden van de PVV-fractie vroegen naar de energiekosten voor huishoudens, onder verwijzing naar het afsluiten van 351.802 huishoudens van het elektriciteitsnet in Duitsland. De Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en aardgas zorgt ervoor dat mensen niet worden afgesloten die participeren in een schuldhulpverleningstraject. Ook volgt geen afsluiting indien mensen een gezondheidsverklaring van een niet-behandelend arts kunnen overleggen. Tot slot volgt geen afsluiting in vorstperiodes. Uit cijfers van Netbeheer NL gaat het in Nederland om circa 20.000 huishoudens (een aandeel van circa 0,3%). In die gevallen is vooral sprake van fraude of van onveilige situaties. De koopkracht van huishoudens en de betaalbaarheid van de stroomrekening zijn elementen die integraal bekeken moeten worden en die niet alleen afhangen van de energiekosten in Nederland. Of mensen in staat zijn hun (energie)rekeningen te betalen is immers mede afhankelijk van andere kosten, zoals woonlasten en kosten voor levensonderhoud, en van het inkomen. Dat neemt niet weg dat betaalbaarheid een belangrijke pijler van het energiebeleid is. Dat is ook één van de boodschappen van de Energieagenda die het kabinet op 7 december 2016 heeft gepresenteerd: de energietransitie kan alleen draagvlak genieten en slagen als deze ook betaalbaar is. Daarom zet ik daar onverminderd op in, bijvoorbeeld door te kiezen voor een kosteneffectieve uitrol van hernieuwbare energie middels de SDE+.

De leden van de PVV-fractie vroegen naar de effecten van het Energieakkoord, de ODE en de SDE+ op het klimaat en vroegen hoe deze effecten zich verhouden tot de verwachte bevolkingsgroei in Azië en Afrika. Nederland draagt via vermindering van broeikasgassen bij aan het Europese doel om in 2020 20% reductie van deze broeikasgassen te realiseren. Volgens de NEV 2016 wordt tussen 1990 en 2020 23% broeikasgasreductie gerealiseerd. Dat komt overeen met 51 Mton. Daarvan wordt bijna 33 Mton veroorzaakt door ontwikkelingen op het terrein van hernieuwbare energie (28 Mton) en energiebesparing (5 Mton). Circa 16 van de in totaal 33 Mton kan worden toegeschreven aan het Energieakkoord, de SDE+, en de daarmee samenhangende opslag voor duurzame energie. Klimaatverandering is evenwel een internationale uitdaging: broeikasgasemissies trekken zich namelijk niets aan van landsgrenzen en de verwevenheid van de energiemarkten is groot. Dit ontslaat Nederland niet van haar verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de maatschappelijke uitdaging van klimaatverandering, maar betekent wel dat een CO2- arme economie alleen in internationaal verband tot stand kan komen. Het kabinet is dan ook verheugd dat er met de Overeenkomst van Parijs mondiaal overeenstemming is bereikt om de uitstoot van broeikasgassen te beperken. De verwachte mondiale bevolkingsgroei maakt het komen tot internationale afspraken om klimaatverandering te beperken des te relevanter.

De leden van de PVV-fractie vroegen in hoeverre de ODE bijdraagt aan een vermindering van de CO2-uitstoot in Nederland. Uit de NEV 2016 blijkt dat het aandeel hernieuwbare energie tussen 2015 en 2023 zal toenemen van 5,8% in 2015 naar 16% in 2023. Uit de NEV 2016 blijkt tevens dat de broeikasgasemissies ondanks een toename daarvan in 2015 tussen 2015 en 2020 zullen afnemen met 27 Mton. Ten dele wordt deze afname veroorzaakt door dat toenemende aandeel hernieuwbare energie. De SDE+ en de daarmee samenhangende opslag voor duurzame energie is een belangrijk onderdeel van de energietransitie.

De leden van de PVV-fractie vroegen naar ontwikkelingen in Duitsland inzake subsidies voor duurzame energie, mede in het licht van de hoge energieprijzen daar. De energietransitie zal om grote investeringen vragen van bedrijven, burgers en overheden. Het kabinet acht het voor het van draagvlak voor de verdere transitie van belang het beleid zo kosteneffectief mogelijk in te richten. Zo heeft de SDE+ tot doel om de grootschalige uitrol van hernieuwbare energieproductie op een kosteneffectieve manier te bespoedigen. Hiertoe wordt gebruikt gemaakt van onrendabele top subsidies en een gefaseerde openstelling met één budgetplafond en geldt er een maximum basisbedrag. Deze systematiek wordt door onder andere de Europese Commissie en het Internationaal Energie Agentschap als voorbeeld voor andere landen gesteld.

De leden van de PVV-fractie vroegen in hoeverre middelen die met de ODE worden verworven worden ingezet voor het bijstoken van diermeel als biomassa. Naar verwachting gaat circa 60% van de kasuitgaven voor de SDE+ in 2017 naar projecten die gebruik maken van biomassa voor de productie van hernieuwbare energie. Dierlijke stoffen kunnen onderdeel zijn van de ingezette biomassa voor hernieuwbare energieproductie. Op basis van de informatie van CertiQ (de instantie die herkomstcertificaten uitgeeft voor elektriciteit hernieuwbare bronnen) blijkt dat in de eerste negen maanden van 2016 123.133 MWh aan elektriciteit, ofwel circa 3% van de elektriciteitsproductie met biomassa, is opgewekt met de inzet van diermeel. Dit betreft het aandeel van alle bronnen van diermeel in de biomassamix. Gegevens over de hoeveelheid van de diermeel die afkomstig is van kalveren zijn niet beschikbaar.

De leden van de PVV-fractie vroegen in hoeverre huurders en particuliere woningeigenaren profiteren van energiebesparende maatregelen, terwijl zij worden geconfronteerd met stijgende energieprijzen. Op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving valt in zowel het huur- als in het koopsegment nog veel winst te boeken. Dat gaat echter niet vanzelf en vandaar dat er door de partijen van het Energieakkoord ook een intensivering van de aanpak wordt uitgewerkt. Binnenkort worden deze aanvullende maatregelen bekend gemaakt. Daarnaast zijn ook nu reeds maatregelen beschikbaar die het aantrekkelijker maken om te investeren in energiebesparing. Ik noem als voorbeelden de Investeringssubsidie duurzame energie die zowel openstaat voor particulieren als voor zakelijke gebruikers zoals woningcoöperaties en verenigingen van eigenaren en de subsidieregeling energiebesparing eigen huis.

Artikel delen